Lukas De Vos

‘Toen Was er nog Maar Eén’ van Jan Van der Cruysse: Geen singsing voor Bling Bling 3

Lukas De Vos Europakenner

De afsluitende thriller Toen Was er nog Maar Eén van de Bling Bling-trilogie van Jan Van der Cruysse is een beklemmende, hypnotiserende, versnelde afspoeling van een diareeks, met maar één zekerheid: de goden moeten hun getal hebben, de dood is het einde van elk streven. Van elk leven.

Hoe kun je in hemelsnaam een trilogie van pakweg vijftienhonderd bladzijden (zo lang als het kapittel van Anders Breivik ter verantwoording van zijn massamoord) afsluiten zonder het kompas kwijt te raken in de 94 personages die een rol spelen in het Bling Bling epos? Jan Van der Cruysse kan het, beter dan Dostojevski in De Idioot. Van de Cruysse heeft geen drie, geen vier, maar en paar dozijn ballen in de lucht, en verbazingwekkend genoeg laat hij er geen enkele vallen.

De diamantroof die al voor een maffiaoorlog en geslepen loners zorgde in de vorige delen, is aan zijn ontknoping toe. In deel 1 zagen we hoe er duidelijk een plan was opgezet om vanuit het wereldcentrum voor diamant Antwerpen bij een transport naar India de grote verdwijntruc toe te passen. Helaas voor de dieven trof dit het Georgische misdaadkartel van Paata Sirbiladze in het hart, in de portemonnee en in de eer. Huurmoordenaars werden erop uitgestuurd om genoegdoening te eisen en te krijgen van mogelijke verdachten.

Het beruchte trio Mate, Boris en Elisabed, wier lotgevallen deel 2 bepaalden, is nog altijd niet gesnapt ondanks internationale samenwerking. De lijken en hun gruwelijke folterdood stapelen zich op. Maar wie was het brein achter de diamantroof? En hoe zal hij of zij aan de wraak van het Syndicaat ontsnappen, zeker als ook de Italiaanse ‘Ndrangetha verwikkeld raakt in het pokerspel?

De oplossing bestaat in een afrekening, geënt op de Tien Kleine Negertjes van Agatha Christie. Nu is Van der Cruysse een bij uitstek veel betere verteller dan rijmelaar, en gelukkig maar. Want geef toe, een patattenvers als ‘Zeven kleine negers/die speelden met een mest/Eentje werd rt doodgemest/toen waren ze nog mes zes’, dat kan mijn kleine teen ook bedenken (en dit is nog het meest leesbare van de tien rijmpjes). Maar dat is een detail. Wezenlijk is dat Van der Cruysse het ritme in zijn derde boek nog versnelt – als dat al kon – én sakkadeert, met schokjes laat uiteenvallen.

'Toen Was er nog Maar Eén' van Jan Van der Cruysse: Geen singsing voor Bling Bling 3
© GF

Deze afsluitende thriller, Toen Was er nog Maar Eén, is een beklemmende, hypnotiserende, versnelde afspoeling van een diareeks, met maar één zekerheid: de goden moeten hun getal hebben, de dood is het einde van elk streven. Van elk leven. Ik dacht onwillekeurig aan de opzet van La Jetée, de cultfilm van Chris Marker uit 1962, die een wanhopige poging doet om de tijd te beheersen door naar het verleden en in de toekomst te reizen, maar blind is voor de gevolgen van de waarnemer. La Jetée bestaat uitsluitend uit een snelle opeenvolging van zwart-witfoto’s, met maar één enkele bewegende sequens, en een tragische afloop voor de betrokkenen. Aan datzelfde tempo roeit Van der Cruysse zijn personages uit, met dien verstande dat een paar enkelingen de dans ontspringen – gered van de maffia, gered van het gerecht, gered van hun eigen verleden. Ten minste, dat moeten we geloven, want een vervolg heeft Van der Cruysse niet meer gepland.

Ik had nochtans grote sympathie ontwikkeld voor Elisabed, die, u herinnert het zich ongetwijfeld, op de meest verfijnde manier in Parijs een koppel vermaalt en versnijdt. Scènes uit Octave Mirbeaus Tuin der Folteringen (Le Jardin des Supplices, 1899), even sardonisch over het dunne laagje beschaving dat zo weggekrast wordt van de kapitalistische beschaving als stuitend in zijn wraakgier en zijn koudhartigheid. Maar dat die arme, zelf misbruikte en door het leven verminkte Elisabed nu als een toorts moet opgestookt worden, dat ruikt iets teveel naar christelijke vergelding.

Maar natuurlijk is de hamvraag: wie gaat met de poen lopen? Wie is de handigste en minst verdachte. Is het Beerke, de gesjeesde inspecteur van de Antwerpse gerechtelijke dienst? Of toch maar Paata de geweldenaar? Of misschien wel Viktor Gogua, de beroerde Antwerps-Georgische diamantair? Of Aamir Singh van de Indiase luchthavenpolitie? Of toch eerder Severino Milanese, die zo graag paars ziet? Of speelt er wrok mee, vanwege onheuse behandeling of beroepsnijd?

Dan komen allicht kunstdief Rik Donckers, afperser Bizzy-B in New York, Zurab ‘IJsbloed’ Guruli de Georgiër, de verleidelijke Multaz in Delhi, de ontslagen veiligheidsverantwoordelijke Albertien van der Valk, of Paata’s bijzit Ana (‘kleerloos maar niet weerloos’) in het vizier. Ach, het aftelrijmpje is kundig gecomponeerd, en tijd om adem te halen tussen alle korte, nerveuze stukjes, die van links naar rechts, van Amerika naar India, van Georgië naar Estland over en weer flitsen, is er niet. Dit boek is in één woord adembenemend.

Het prettigste in al deze sérieux – het gaat ten slotte om internationale misdaad, diefstel, afpersing, moord, en doodslag – is dat Van der Cruysse zijn humor bewaart. Hij voert (wellicht een opwippertje) een nauwelijks verhulde journalist ten tonele, hij laat her en der een keitje in het water vallen om even de wurgende spanning te breken. Eén voorbeeldje maar: bij de personages vermeldt hij (waarschijnlijk) een Pool, Wojciech Khodzhaniyazov, ‘geschrapt wegens onuitspreekbaar’. Een auteur die met zelfironie een denderend avontuur in de steigers zet, verdient waardering. Een auteur die niet te beroerd is om nogal dwaze muzieklijsten als doorzichtige code te gebruiken (de lezer heeft dat sneller door dan de personages, maar vanwege de heftigheid maalt de schrijver daar niet om) weet dat ook de lezer van mengelwerk aan zijn trekken moet komen. Literatuur voor het gemeen.

Het mooiste, terugblikkend op het hele epos, is dat het minutieus in kaart gezette verhaal, dieper gaat dan de Indiana Jones avonturen of dan Karl May’s Durch das Land der Skipetaren. In drie delen ontrafelt Van der Cruysse een laag van de maatschappij, die liefst in het duister opereert, maar net dezelfde wrede en bedrieglijke tactieken en hebzucht etaleert als de burgerlijke wereld waarin wij dagdagelijks leven. Geld is de maatstaf van alle dingen. Macht is de drijfveer. Je kunt Van der Cruysses wereldbeeld nog het best vergelijken met het schild van Achilleus dat Homeros beschrijft in de Ilias.

Wrok (Achilleus), wraak (Agamemnoon) en wreedheid (Ajax) stuwen het leven voorwaarts. Lafheid (Paris), slinksheid (Odysseus) en vergeefse moed (Hektoor) vormen de vertraginsmechanismen. Er is de allesbepalende natuur die ook hier scherprechter zal spelen. Er is de mateloze hybris van de mens, die machtshonger verwart met orde. Er is de werkende, naarstige, gehoorzame bevolking met haar gebruiken, bezigheden, en ambachten, en daarop teert een ambitieuze kaste (de figuur van Agamemnoon staat er als voorbeeld van) die de massa uitzuigt, bedriegt, onderdrukt en uitlacht.

Dat stokbeeld is nu getransporteerd naar een wereld waarin informatie, digitalisering, fraude en vrekkigheid de boventoon voeren. Van der Cruysse heeft een genuanceerd en bijna wanhopig, om niet te zeggen nihilistisch beeld uitgetekend van een wereld die moet ten onder gaan aan eigen ‘vlijt’. Vlijt waartoe eenieder satanisch veroordeeld is. Want het paradijs bestaat niet, niet in rijkelijke milieus, niet op de ijsvlakten, niet in de lucht. Wie nu nog het vliegtuig neemt, doet er goed aan zijn drankjes te filteren en zijn T-shirt te verruilen voor een kogelvrij vest. En te zorgen dat er geen mes in de buurt ligt. Want elk overleven is uitstel. Opsluiten hoeft niet meer, het wordt het graf of de Kaïnsvlucht. Weinigen kunnen het navertellen.

Jan Van der Cruysse, Bling Bling 3: Toen Was er nog maar Eén. Antwerpen, Standaard-Angèle 2018, 412 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content