Stefan Hertmans: ‘Wat achter ons ligt veronachtzamen we, en voor ons gaapt een afgrond’

Stefan Hertmans © Belga
Michiel Leen
Michiel Leen Freelancejournalist

In zijn nieuwste romen ‘De Bekeerlinge’ brengt Stefan Hertmans de vergeten geschiedenis tot leven van een tot het jodendom bekeerde vrouw in het geteisterde Europa van de elfde eeuw. Maar het is ook het verhaal van Hertmans’ eigen zoektocht naar de waarheid achter de legendes in zijn Zuid-Franse vakantiebestemming, Monieux.

Meteen na het verschijnen van ‘Oorlog en terpentijn’, dat hem een ongezien internationaal succes bezorgde, begon Stefan Hertmans aan een nieuw boek. Een verhaal, wederom, dat hem vanuit zijn eigen omgeving kwam aanwaaien. In het onooglijke Provençaalse dorp waar de schrijver en zijn echtgenote sinds 1994 een vakantiehuis bezitten, gonst het al generaties lang van legendes over een verdwenen joods kerkhof, Middeleeuwse pogroms, zelfs over een ‘jodenschat’ die ergens in de bergen op een vinder ligt te wachten. Tot zijn verbazing stelt Hertmans vast dat uitgerekend zijn vakantiebestemming opduikt in een elfde-eeuwse document, een smeekbrief die een vrouw op de vlucht onderdak moet verschaffen bij de joodse gemeenschappen elders ter wereld. Deze vrouw, in de versie van Hertmans geboren als Vigdis Adelaïs, gekend als de ‘proseliete van Monieux’, wordt de veelgeplaagde protagoniste. Door haar ogen volgen we haar huwelijk met de jood David Todros, de tocht van het Noord-Franse Rouen naar het Provençaalse Narbonne, de vlucht vandaaruit naar Monieux, en de gruwelijke omzwervingen die ze aanvat nadat kruisvaarders haar gezin vernietigden: een leven dat constant schippert tussen twee religies – christendom of jodendom – en twee werelden: de apocalyptische obsessie van de 11e-eeuwse kruisvaarders, of de verdwenen Sefardisch-joodse cultuur die haar veel geraffineerder en vredelievender toeschijnt. Tegelijkertijd is het boek ook het verslag van het eigen speurwerk waarmee Hertmans zijn historische theorie wil staven.

Hoe belangrijk is het voor u dat het verhaal dat u rond die documenten hebt geconstrueerd, waarachtig of waarschijnlijk is? Als romancier zouden die schaarse documenten ook voldoende aanleiding kunnen zijn om er verder uw fantasie op los kon laten?

Ik ga niet per se op zoek naar dergelijke persoonlijke verhalen. Vreemd hoe ze mij steeds weten te vinden.

‘Dat is een van de pistes waar over nagedacht heb, al was het maar om de naam van mijn dorpje niet prijs te geven. Maar wanneer je die geheel imaginaire route kiest, ben je het spannende verhaal kwijt van de zoektocht naar documenten in Cambridge, de schat aan documenten uit de Ben Ezra-synagoge… Ik vond het net zo ongelooflijk dat ik in het dorp zelf stuitte op zon werkelijk bestaand verhaal. Blijkbaar heb ik tegenwoordig de nood om mijn persoonlijke betrokkenheid een stem te geven. Zo krijg je meteen verschillende niveaus in een roman. Als ik gewoon een bubbeltje had gesponnen, een klassieke historische roman, dan zou je na vijftien pagina’s als lezer je verbazing kwijt zijn. Ik zet iets op de scène waarin je niet per se moet geloven, maar waarvan je je des te meer moet afvragen wat het wil zeggen. Zo kon ik daar net een wig in het verhaal drijven waarin ikzelf, zoekend, binnenkom.’

‘Veel valt uit de documenten niet op te maken. Een groot deel moet je stukje bij beetje proberen in te vullen. Bij de christenen moet mijn protagoniste een voorname vrouw zijn geweest, bij de joden nog veel meer. Dat ze in Rouen tot de gegoede ridderklasse behoorde, leid ik af uit het feit dat haar vader blijkbaar ridders kon inzetten die haar een halfjaar na haar vlucht nog achterna zaten op honderden kilometers van haar thuisstad, zoals het document zegt. Daarnaast is ze ook getrouwd met de zoon van de Franse opperrabbijn op dat moment. Het document is in Caïro teruggevonden. Ervan uitgaande dat zijzelf het daar heeft gebracht: wat deed die vrouw daar? Ik heb de veronderstelling geconstrueerd dat ze haar kinderen daar gaan zoeken is.’

Hoe zeker bent u van uw theorie? In de academische wereld is er ook een andere denkpiste over de documenten te vinden.

Die bal ligt in het kamp van de lezer. Doe ermee wat je wil.

‘Ik ben heel zeker van mijn stuk. Uiteraard ken ik ook de theorie waaruit zou moeten blijken dat het document niet spreekt over het Franse Monieux, maar wel over het Spaanse Muño. Norman Golb, de man die de originele these over de proseliete van Monieux poneerde, is nooit op de hoogte gebracht van die andere theorie! Dat is toch vreemd? Edna Engel, de vrouw achter de Muño- theorie, was heel gereserveerd in haar contacten. Toen ik haar meldde dat ik de Monieux-piste wou blijven onderzoeken, verbrak ze de correspondentie. Dat vind ik vreemd. Het is alsof de Sefardisch -Spaanse studies zich dit verhaal willen toe-eigenen, maar hebben ze bewijzen? Engel heeft bewezen dat de beide documenten waarop ik me baseer, van dezelfde auteur zijn. Dat de documenten in Sefardisch Hebreeuws zijn geschreven, wil nog niet zeggen dat ze door een Spaanse Jood zijn geschreven. De vader van David Todros, de echtgenoot van de bekeerlinge, is rabbijn in Narbonne, een van de hoofdzetels van het Sefardisch Hebreeuws. Een blik op de landkaarten uit die tijd leert ook dat het geen steek houdt dat die vrouw van Narbonne naar Spanje zou vluchten, want dan moet ze de weg naar Compostela nemen. Zo loopt ze recht in de armen van de ridders die haar zoeken. De Provence lag in die tijd buiten Frankrijk, in het Heilige Roomse Rijk, allicht buiten het bereik van dolende Franse ridders. Tegelijk was het veel dichter en veiliger. Die topografische gegevens wegen voor mij door. Bovendien gonst het in Monieux, meer dan duizend jaar later, nog van de legendes over de Joden, het Joodse kerkhof, de ‘schat’ van de joden. Ikzelf heb de ruïne van een joods ritueel bad gevonden in Monieux. Ik ben nu veel zekerder van mijn stuk dan Golb. Ik ben op het terrein gaan zoeken naar bewijs. Dat kun je van een 86-jarige academicus uit Chicago niet meer verwachten. Golb heeft alvast gereageerd door recentelijk een nieuw artikel te publiceren over de zaak.’

Indiana Hertmans, op zwerftocht in Caïro, klauterend over de rotsen in Frankrijk …

‘Ik stel me heel kwetsbaar op door het verhaal zo persoonlijk te vertellen. In dat persoonlijke heb ik ook het bewijsmateriaal gevonden. Sceptici mogen in de bergen komen zoeken, ik kan het hen tonen. Het bewijs lag voor het oprapen, alleen heeft niemand ernaar omgekeken. Maar ik heb ook veel zitten studeren in de bibliotheek, hoor. Ik zou je nu perfect kunnen onderhouden over de scheepvaart op de Nijl, of over de keuken ten tijde van Hildegard von Bingen. (lacht)’

Zijn er nog veel raakpunten te vinden tussen die elfde eeuw en onze tijd?

‘Die bal ligt in het kamp van de lezer. Doe ermee wat je wil. Mij heeft het verbijsterd, dat ik ’s ochtends bij een Arabische chroniqueur kon lezen dat Syrië onveilig is geworden, en dat ’s avonds het journaal beelden van het Syrische conflict toonde. De verbanden zijn zo frappant, dat ik ze er zelf niet meer vingerdik hoef op te leggen. Iedereen ziet toch wat er aan het gebeuren is? Ik verlies mij in mijn actualiteit, zoals die vrouw in de hare.’

“De tijdgenoot ziet niets”, klinkt het ergens in uw boek.

Stefan Hertmans: 'Wat achter ons ligt veronachtzamen we, en voor ons gaapt een afgrond'

‘Die zin komt van Viktor Klemperer en staat ook als motto in mijn stedenboek. Klemperer zag hoe de holocaust zich voor zijn ogen ontrolde. Hoe zouden de joden dat ooit hebben zien aankomen? Sindsdien bespookt die zin me en komt hij geregeld in mijn werk terug. Wat achter ons ligt kennen en veronachtzamen we, en voor ons gaapt een afgrond. Het leven wordt pas heftig als je dat beseft.’

Het boek had evengoed ‘De Vluchtelinge’ kunnen heten.

‘Dat heb ik opzettelijk niet gedaan. Je wil niet de verdenking wekken dat je opportunistisch bezig bent. Een bekeerlinge is interessanter: ze keert zich om naar een andere tijd. Dat ze een vluchtelinge wordt, is het gevolg van haar bekering.’

Geen enkele Middeleeuwse horreur blijft haar bespaard. Ze lijkt wel een klassieke damsel in distress.

‘Dat is ze zeker! Honderd jaar later, in de hoofse tijd, zou ze een belle dame sans merci kunnen zijn. Maar ze valt volledig uit die hiërarchie. Ze is voorbestemd om een ridder te huwen, een man op een paard die geweld gebruikt en dieren doodt, en nu loopt ze weg met een jongen die niet eens een duif mag doden, of het zou met een netje moeten zijn. Die niets heeft met vechtlust en vechtkunst, maar die zich over de boeken buigt. Iemand die niet de millenniumstress kent van de katholieken, die geloofden dat Het Beest na duizend jaar zou terugkeren op aarde, maar die al in het jaar vierduizend-en-zoveel na de schepping vertoeft. In de geest van zo’n meisje betekent dat heel wat. Ze was geen simpele duif, hoor. Er moet ook een wederzijdse interesse geweest zijn voor elkaars capaciteiten. Dat mag je niet onderschatten.’

‘Ik was vooral op zoek naar een plausibele gedaante en voorgeschiedenis voor haar. Het is niet omdat een verhaal op een reëel feit steunt dat er daarom minder verbeelding aan te pas komt. De verleiding was er wel om helemaal de fictieve toer op te gaan, dat kan best lekker schrijven zijn. Nu moest ik steeds aftoetsen of een detail wel kon kloppen. Achteraf kon ik pas mijn verbeelding weer mobiliseren – een veel beter gedocumenteerde verbeelding bovendien. Het gaat ook om empathie, inleving.’

Is het doenbaar om je als mannelijke 21e-eeuwer in te leven in een 11e-eeuwse vrouw?

We leven in tijden waarin dagelijks blijkt hoe je elke empathie kunt uitsluiten: we beslissen dat bepaalde mensen onze compassie niet verdienen, en dan kunnen we hen laten rotten in een tentje in Calais, onze zaken niet.

‘Je hebt een bepaalde onbevangenheid nodig om dat te doen. We leven in tijden waarin dagelijks blijkt hoe je elke empathie kunt uitsluiten: we beslissen dat bepaalde mensen onze compassie niet verdienen, en dan kunnen we hen laten rotten in een tentje in Calais, onze zaken niet. Je kunt ook het omgekeerde doen, en wat je dan opent in jezelf, daarvan ken je het einde niet. Als burger zou ik perfect een paar vluchtelingen in huis kunnen nemen, eenmaal mijn zoon het huis uit is. Als schrijver moet je laten zien dat vergaande inleving mogelijk is. In het begin van het boek zie ik die twee protagonisten vanuit de geschiedenis naar mij toe komen. Naarmate ze dichterbij komen, voel je mijn betrokkenheid toenemen. Je gaat je haast schuldig voelen om wat er haar onder jouw pen overkomt.’

En dan zit er nog een welgemikte scheut Proust in het boek?

‘Een schrijver mag zich toch amuseren, zeker? (lacht) Net al Walter Benjamin stel ik me de bibliotheek voor als een soort paradijs. De literatuur is als het Joodse Praag: achter elke gevel zit een geheim deurtje naar elders. Alles loopt in elkaar over: in elk boek zit een deur naar een ander boek. Mijn zoektocht bracht me vlakbij het huis van Proust. Is het dan niet mooi om mijn twee personages daar in de buurt voor het eerst de liefde te laten bedrijven?’

Het is ook het verhaal van je wedervaren en (vakantie)geluk in Zuid-Frankrijk. Da’s wel, tja, heel klassieke materie.

‘Je doet zichtbaar moeite om beleefd te blijven. (grijnst) De vraag is: “Waarom ga je naar dat Provençaalse Blankenberge?”, toch? (lacht) Stom toeval hoor, de ouders van mijn vrouw kenden de streek al. We wonen daar ook niet in de Basse Provence, maar in de ruwe bergen. Ik ga graag bij mijn vrienden in de lage Provence langs, zeker als ze een zwembad hebben, maar de heftigheid en de romantiek van het leven zitten voor mij in die ruwe en armoedige streek “boven.” Het is een vorm van leven die je overal rond de Middellandse Zee aantreft. Daar wil ik wel aan toevoegen dat er bewust weinig echte privédetails in het boek terechtgekomen zijn.’

De toeristische dienst van Monieux heeft nog geen felicitaties gestuurd?

‘Ach, de burgemeester – tevens restauranthouder – weet er wel van. En ik word er tegenwoordig met iets meer aandacht behandeld dan vroeger. We zullen wel zien. Misschien raken mensen wel ontgoocheld als ze nu naar het dorp afreizen. Er is weinig meer overgebleven, ik zou je al mee de rotsen in moeten slepen en je wijzen op die paar ruïneuze traptreden en muurtjes. En ik heb geen ambitie om toeristische gids te spelen. Ik ben alweer bezig aan een nieuwe roman. Ook nu weer een verhaal dat me persoonlijk aangaat: de reconstructie van een roman die een goede vriend van me ooit geschreven heeft, maar die hij in het vuur heeft geworpen. Onlangs is hij gestorven, maar ik ken wel het verhaal, hij heeft er met mij vaak over gesproken. Ik denk erover om dat verhaal, en de tijden waarin het zich afspeelt te reconstrueren: de jaren ’60 en ’70 in Vlaanderen. Ik ga niet per se op zoek naar dergelijke persoonlijke verhalen. Vreemd hoe ze mij steeds weten te vinden.’

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content