Stefan Hertmans viert deze week zijn vijfenzestigste verjaardag. Maar schrijvers gaan niet met pensioen: ‘Schrijven is geen beroep maar een levenshouding. Daarom kun je er ook nooit meer mee ophouden.’ Een gesprek over engagement, politieke correctheid en de kunst van het ouder worden. ‘Ik ben niet ontevreden over wat de tijd met mij heeft gedaan.’

Wanneer de avond valt en het de hoogste tijd wordt om de dictafoon uit te zetten en een fles wijn te ontkurken, moet hij toch nog één ding kwijt. ‘Zo’n vijf jaar geleden, toen mijn zoon veertien was, kon ik soms naar hem staan kijken met het idee: god, jongen, jij zult misschien nog een oorlog meemaken. Nu hij bijna twintig is en ik vijfenzestig word, denk ik steeds vaker: misschien gaan we samen nog een oorlog meemaken. De wereld is grondig veranderd.’

Stefan Hertmans is net terug van een reis naar het Midden-Oosten met zijn vrouw Sigrid Bousset. En wat ze daar te zien kregen, heeft hem kennelijk niet echt vrolijk gestemd. In Caïro en Alexandrië verrichte hij research voor zijn nieuwe roman De bekeerlinge, die de opvolger moet worden van zijn alom bejubelde bestseller Oorlog en terpentijn. Hij wil daarin het waargebeurde, ook weer op oude documenten gebaseerde verhaal vertellen van een Joodse bekeerlinge die tijdens een pogrom in de elfde eeuw – ten tijde van de eerste kruistocht – haar gezin verloor en naar de diaspora vluchtte. ‘Die vrouw woonde toevallig in het bergdorp in de Provence, waar ik in de zomer verblijf. Ik hoorde het verhaal zeker al twintig jaar geleden en heb het al die tijd met mij meegedragen. In die zin is het te vergelijken met Oorlog en terpentijn, dat ook decennialang in mijn hoofd moest rijpen.’

Oorlog en terpentijn verscheen aan de vooravond van de herdenking van de Groote Oorlog, je nieuwe roman lijkt te verwijzen naar de vluchtelingencrisis. Kwaadwilligen zouden je kunnen verdenken van opportunisme.

STEFAN HERTMANS:Ik zal er nog een schep bovenop doen. Mijn roman Naar Merelbeke, uit 1994, gaat over een jongetje dat zijn identiteit bij elkaar fantaseert en dus eigenlijk geen roots nodig heeft. Dat boek heb ik geschreven kort na Zwarte Zondag en de opkomst van het Vlaams Blok. Als op de eerste dag heb ik geschreven omdat ik geschokt en tegelijk gefascineerd was door het Kwaad dat bovenkwam met de zaak-Dutroux. Harder dan sneeuw is een soort thriller over liefde in tijden van terrorisme. Het verborgen weefsel is het verhaal van een postfeministische vrouw die worstelt met haar vrijheid. In al mijn romans zitten maatschappelijke thema’s verweven. Maar ik plan dat niet vooraf. Het is meer zoiets als wat Gottfried Benn ooit zei: de schrijver is een radardenker, hij vangt signalen op en verwerkt die intuïtief. Als hij het a priori zou bedenken, zou het meteen iets simplistisch krijgen. Goede romans reflecteren altijd iets van de samenleving waarin ze ontstaan zijn, terwijl ze daar tegelijk bovenuit stijgen.

Er is intussen een hausse aan vluchtelingenproza. In recente romans van Joke van Leeuwen, Kristien Hemmerechts, Annelies Verbeke, Dimitri Verhulst, Ilja Leonard Pfeijffer en Tommy Wieringa lopen asielzoekers en volksverhuizers rond.

HERTMANS:Je wilt als schrijver toch die kanarie in de koolmijn zijn? En je hoeft het er niet eens om te doen. De christelijke vrouw in de roman die ik nu aan het schrijven ben, vluchtte na haar bekering tot het jodendom voor een pogrom de Middellandse Zee over naar Caïro, omdat de joden toentertijd bij moslims veiliger waren dan bij christenen. Dat heb ik niet bedacht, dat zijn historische feiten. Maar het spreekt vanzelf dat dan tijdens het schrijven het eigentijdse woord boat people ineens bij mij opkomt. Actualiteit is een vlam die door je werk heen trekt.

Het boek is slimmer dan de schrijver?

HERTMANS: Als het een goed boek is wel. Een tweederangs- schrijver is slimmer dan zijn eigen boeken, maar als je je metier echt beheerst, zijn je boeken slimmer dan jij kunt zijn. Ik geloof nogal in het oude adagium van Maurice Gilliams: ‘Ik schrijf om helderheid omtrent mezelf te verwerven.’ Dat lijkt me de juiste manier om in het leven te staan: je moet als schrijver je eigen talent niet betuttelen.

Hebben schrijvers de plicht om zich uit te spreken over publieke zaken?

HERTMANS: Schrijvers moeten alleen maar goede boeken schrijven. En als ze zich in het publieke debat mengen, moeten ze dat doen op hun eigen voorwaarden. Met alles wat vandaag de dag aan het gebeuren is, zwijg ik bewust in de media, omdat ik net als elke burger verbluft ben door de complexiteit van de actuele verschuivingen. Een schrijver hoeft de dingen niet zo snel aan te pakken als een journalist. Iets kan soms twintig jaar liggen sluimeren voor ik ermee naar buiten kom. Je moet als schrijver alleen spreken wanneer je denkt dat je iets te zeggen hebt dat door anderen nog niet gezegd is.

En dus besloot je maar je mond te houden?

HERTMANS: Het engagement van een schrijver schuilt in zijn eigenzinnigheid en zijn distantie, maar veel van wat tegenwoordig engagement wordt genoemd is eigenlijk niet veel meer dan slimme marketing. Wie in de media roept dat hij non-conformistisch is, heeft vaak al dollartekens in de ogen. Vandaar dat ik steeds zuiniger omga met opiniestukken. Het nadeel is dat ik me soms niet kan weerhouden er op Facebook dan toch iets over te zeggen. We vinden blijkbaar met zijn allen dat we onophoudelijk onze mening moeten geven om niet de indruk te wekken dat we afzijdig zijn. Maar het is vaak alleen maar ons eigen geweten sussen.

Je schrijft nauwelijks nog essays – terwijl dat nu juist het genre was waarin je altijd al excelleerde.

HERTMANS: Dat liep nogal gelijk op met lesgeven – en daar ben ik in 2010 mee opgehouden. Na de publicatie van mijn essaybundel De mobilisatie van Arcadia had ik heel sterk het gevoel dat ik gezegd had wat ik te zeggen had. Bovendien ben ik sinds Oorlog en terpentijn steeds meer gaan beseffen dat de klok tikt: ik wil in de komende tien jaar nog een paar goede boeken schrijven, en dat zullen geen essays zijn.

Essays zijn paarlen voor de zwijnen?

HERTMANS: Nee, maar lezers die een essaybundel van mij kopen zijn eigenlijk al overtuigd, dat is het probleem. De typecasting snelt de schrijver vooruit. Een uitstekende voormalige cultuurjournalist, nu hevig Vlaams-nationalist, ging er onlangs prat op dat hij de hedendaagse Vlaamse schrijvers niet meer leest. Bon. We zijn blijkbaar in een soort stellingenoorlog terechtgekomen. Ik las laatst op het internet een uitspraak van de Nederlandse auteur en voormalig politicus Jan Terlouw, die mij uit het hart gesneden was: ‘Ik hoor nog weleens om me heen: wat ben je links geworden. Dat is een verkeerde aanname. Wat ik nu zeg, zei ik al in de jaren zeventig en daar was toen niets radicaal aan. Het is de samenleving die zo verschrikkelijk rechts is geworden.’ Wie vandaag de dag nog traditionele humanistische waarden verdedigt, wordt als ‘links’ bestempeld en daarmee opzijgeschoven. Terwijl het in kritisch denken om het debat van de waarden op zich moet gaan.

‘Politiek correct’ is dus van kamp veranderd?

HERTMANS: Ik denk het wel. De rechterzijde is alomtegenwoordig, ze zit overal aan de knoppen en nog altijd schreeuwt ze moord en brand. Nog altijd blijft ze roepen dat ze verongelijkt is. Wat wil men eigenlijk? Moeten we helemaal monddood? Moeten alle opposanten eerst helemaal zwijgen voor men tevreden zal zijn? Er zijn politici die blijkbaar moeilijk om kunnen met de polyfonie die bij een hedendaagse democratie hoort. Zoals Chantal Mouffe het zegt: een samenleving moet kunnen leven met dissensus, niet met consensus. Dus moeten we van mening blijven verschillen in tijden van crisis.

Zie je een verband met de besparingen in de cultuursector?

HERTMANS: Ik wacht gespannen af op welke manier de preadviezen geïnterpreteerd zullen worden. Het subsidiëren van kunst is voor een samenleving een kwestie van zelfrespect. Kunst heeft het nut van de nutteloosheid: juist omdat ze tot niets dient, leert ze ons wat leven is. Zoals je weet moeten de kunsten besparen volgens de solidariteitsregel: alle sectoren moeten besparen. Ik weet niet of dat zo’n goede stelregel is, want de kunstensector is uiterst complex en kwetsbaar. Wij hebben tot nog toe een heel degelijke kunstregeling in Vlaanderen, maar wanneer de sector volgens neoliberale principes moet worden beheerd, zullen er pijnlijke dingen gebeuren. Dat soort denken staat haaks op de onverwachte, inspirerende organismen van de kunst. En wat je wegsnijdt, komt niet zomaar terug.

Van je roman Oorlog en terpentijn zijn intussen meer dan tweehonderdduizend exemplaren verkocht. Stond je daar zelf van te kijken?

HERTMANS: Natuurlijk. Ik had het nooit verwacht en ik heb het eigenlijk ook nooit geambieerd. Ik weet nog goed, ik was een jaar of dertig toen een van mijn vrienden, die nogal wat kritiek had op mijn schrijfsels van toen, vond dat ik de grote Vlaamse roman van mijn generatie moest schrijven. Ik heb hem jarenlang op hoongelach getrakteerd. Maar op een bepaalde manier blijkt dit boek iets heel dieps in de collectieve beleving te hebben geraakt. Oorlog en terpentijn is blijkbaar een roman met een sterke representativiteit voor de Vlaamse en zelfs voor de Europese samenleving. Er zijn intussen al een tiental vertalingen verschenen en er staan er nog acht of negen op stapel. De Engelse vertaling verschijnt binnenkort zowat gelijktijdig in Engeland, Australië en de Verenigde Staten. Een enorm publiek kan op die manier kennismaken met een heel persoonlijk verhaal van bij ons dat blijkbaar van alle tijden en culturen is. Ik ben benieuwd wat Chinese en Japanse lezers straks in dat boek zullen herkennen.

Het succes van Oorlog en terpentijn heeft ook de blik op je werk veranderd. Terwijl je in de jaren tachtig nog de pispaal was – het prototype van de intellectueel die te veel boeken heeft gelezen – ben je nu bijna een volksschrijver.

HERTMANS: Dat zal ik wel nooit worden, maar ik merk wel dat sommige mensen die me vroeger het licht in de ogen niet gunden, nu zwijgen. Ik heb me nooit veel aangetrokken van de soms karikaturale manier waarop bijvoorbeeld Humo over mij schreef: er was voldoende faire appreciatie van mijn werk elders. Bovendien is Oorlog en terpentijn nu ook in Humo een meesterwerk genoemd, ik heb dus niets te klagen. Maar het is natuurlijk wel zo prettig te weten dat ik voor dit succes geen enkele toegeving aan mijn eigen opvattingen over literatuur heb hoeven te doen. Het is een typisch boek van mij, zowel qua thema en vertelstijl als qua constructie. Verder overdrijven sommige mensen ook wel het verschil met vroeger. Alsof ik vroeger een elitaire dogmaticus was, die nu plots redelijk is geworden. Dat is een grove vertekening van mijn vroegere werk.

Wanneer ben je als schrijver geboren?

HERTMANS: Dat weet ik nog heel precies. Ik was achttien – haar tot op mijn schouders en een Fendergitaar – en had voor het schoolkrantje van het Koninklijk Atheneum in Gent een gedicht geschreven over de dood van Stijn Streuvels. Onze leraar Engels, een beetje een geaffecteerde man die kleine sigaartjes rookte en getrouwd was met de dochter van Streuvels, kwam de klas binnen en zei met een krop in zijn keel: ‘Heren, er is een dichter onder ons!’ Het resultaat was dat al mijn vrienden grimassen begonnen te trekken en mij voor een onnozelaar en een aansteller hielden. Ik heb toen voor het eerst de eenzaamheid gevoeld die schrijven met zich mee kan brengen: ik had blijkbaar iets gedaan waarmee ik mezelf buiten de gemeenschap had geplaatst. Als je zoiets ervaart, is er maar één mogelijkheid: doorgaan tot je dat respect hebt terugverdiend.

Waarom heeft het toen nog meer dan tien jaar geduurd voor je debuteerde?

HERTMANS: Ik heb in die jaren elke dag geschreven, in een soort roes, maar durfde er niet mee naar buiten te komen. Tegelijk was het wat schrijven betreft misschien wel de gelukkigste periode in mijn leven. Ik heb toen het hele private geluk van schrijven voor mezelf ontdekt, zeg maar als existentieel project, als hoogst persoonlijke zingeving, en dat is me later goed van pas gekomen. Ik denk dat ik daar misschien wel mijn stabiliteit aan ontleend heb, het feit dat je me heel moeilijk van mijn à propos kunt brengen.

In 1981 verschijnt je eerste roman, Ruimte. En daarin poneer je meteen: ‘Het traditionele verhaal heeft zijn recht op bestaan verloren.’

HERTMANS: (lacht) Ik herken de thematiek van die jaren. Ik had in die tijd een tamelijk theoretische kijk op literatuur – ik had literatuurwetenschap gestudeerd – maar dat heeft me wel geholpen om mij niet totaal uit te leveren aan een schriftuur waarbij je jezelf in de etalage zet. Daar ben ik nog steeds heel blij om. Ik ben op een bepaalde manier zeer gereserveerd, ik zal ook nooit bekentenisdagboeken publiceren – niet alleen omdat ik vind dat ik recht heb op een privéleven, maar omdat het een genre is dat als een parasiet je schrijverschap uitvreet. Een goede vriendin wees me ooit op het enorme verschil tussen wat persoonlijk is en privé. Dat is een heel belangrijk onderscheid. Een schrijver moet altijd persoonlijk zijn in zijn werk, maar dat is iets anders dan je privacy op straat gooien. Verder gaat mijn voorkeur inderdaad nog steeds uit naar veelgelaagde teksten, maar dat geldt ook voor de andere kunsten. Een beetje beschaving geeft levensvreugde.

Als heraut van het Vlaamse postmodernisme kreeg je in de jaren tachtig regelmatig op je kop van Herman de Coninck. ‘Moeilijkdoenerij’, vond De Coninck, ‘is het gemakkelijkste wat er bestaat.’

HERTMANS: Dat zijn wel hele oude koeien. Zullen we die maar in de gracht laten liggen? Hoe je het ook wendt of keert: het valt niet te ontkennen dat de roman en de poëzie sinds het postmodernisme fundamenteel veranderd zijn. Je vertelt een verhaal vandaag niet meer op dezelfde manier als dertig jaar geleden. Zoals In de naam van de roos vanUmberto Eco ons ineens duidelijk maakte wat hedendaagse literatuur aan mogelijkheden kon hebben wanneer ze zich bevrijdde van dogma’s, zo is Pulp Fiction het begin geweest van een totaal andere manier om een verhaal te verfilmen. Het is gewoon eigentijds. Ik houd me inmiddels ver van alle theoretisering van literatuurprincipes, omdat ik lang genoeg leef om de irrelevantie ervan voor de creativiteit van de schrijver zelf te beseffen. Toen ze Charlie Parker, wiens bijnaam Bird was, zoals je weet, ooit vroegen hoe bebop in elkaar moest zitten, antwoordde hij: ‘Birds don’t do ornithology.’ Dat herken ik. Ik heb misschien nog tien creatieve jaren voor de boeg en ik wil me niet meer bezighouden met het verdedigen van stellingen.

Waarom zou je per se nog romans willen schrijven? ‘In tijden van internet is de roman niet langer het dominante genre’, zei je onlangs bij de presentatie van het door jou geschreven poëzieweekgeschenk.

HERTMANS: Laat mij dat nuanceren. Ik bedoelde vooral dat het internet nieuwe kansen biedt voor de poëzie. Je krijgt de roman natuurlijk nooit meer kapot, maar als shortread is poëzie op het internet makkelijker te consumeren. Mensen zullen niet zo gauw meer de stap naar de boekhandel zetten om een dichtbundel te kopen, maar dat betekent niet dat ze geen gedichten meer zullen lezen.

Terwijl Gerrit Komrij altijd beweerde dat de poëzie gedoemd was te verdwijnen, ‘zoals het Latijn en het luitspel ook zijn verdwenen’.

HERTMANS: Welnee, de poëzie verdwijnt niet. Dat is net zoiets als zeggen dat mensen ooit zullen ophouden met zingen omdat dat ouderwets zou zijn. Dat geloof ik niet. Maar de poëzie past zich aan, dat wel. In gedichten worden tegenwoordig de genres vrolijk door elkaar geklutst. Sinds John Ashbery en Jossip Brodsky gedichten hebben geschreven die eigenlijk berijmde essays zijn, is er geen wet meer die zegt wat poëzie moet zijn. Genres slijten af omdat we snel bijleren. Je moet dus altijd weer nieuwe manieren verzinnen om de lezer te laten aanhaken bij wat je schrijft, maar ik ben absoluut niet pessimistisch. De dood van dit, de dood van dat… De roman is doodverklaard ongeveer vier of vijf jaar voordat het genre opnieuw explodeerde met de eerste postmoderne romans. De dood van de jazz werd geproclameerd op het moment dat Miles Davis met fusion begon. De beeldende kunst was zogezegd dood met het werk van Marcel Duchamp. De westerse imams die al zo vaak de dood van een of andere kunsttak verkondigd hebben, hebben steeds weer ongelijk. Het is zoals filosoof Frank Vande Veire ooit zo mooi heeft gezegd: de kunst ligt al honderd jaar op sterven, maar ze blijft praten.

Blijft poëzie uiteindelijk toch de basis van al wat je schrijft?

HERTMANS: Zeker. Daar hoef ik geen seconde over na te denken. Ik heb waarschijnlijk veel meer energie gestopt in proza en in essayistiek, maar poëzie is de bron waaruit alles voortkomt. Poëzie is datgene wat mij het dichtst bij mezelf houdt en is in die zin ook mijn corebusiness. Het is ook het enige waar ik geen moeite voor hoef te doen. Het komt in golven, soms maanden na elkaar en dan weer niks meer. Ik kan het schrijven van poëzie niet forceren, werken helpt me er niet mee vooruit. Het moet organisch groeien – pas dan kan ik werken aan het materiaal dat komt bovendrijven. Net omdat het zo organisch is, vormt het de basis van alles.

In je essaybundel Het bedenkelijke staat een opstel over de cultus van de jeugd en de ‘gerontofobie’ – de angst om een bejaarde zeurkous vol zelfbeklag te worden, ‘die nooit heeft leren omgaan met de verschrikking die ooit moest komen’. Je was vijftig toen je dat schreef. Hoe kijk je daar nu op je vijfenzestigste tegenaan?

HERTMANS: Tja. Je kent het cliché: iedereen wil oud worden, maar niemand wil oud zijn. Als ik met mijn zoon door de stad loop en ik zeg ‘hé, dat meisje daar ken ik’, dan zegt hij: ‘Wélk meisje? Die madam daar?’ De tijd is een drama dat zich aan jou voltrekt en er is niemand die het je op voorhand kan leren. Het overkomt mij nog weleens dat ik tot vijf uur ’s ochtends op de dansvloer sta en in gedachten ben ik nog altijd maar dertig, maar als ik dan thuis kom en in de spiegel kijk, zie ik de kop van een man van vijfenzestig. Dat is confronterend. Je moet dat met waardigheid leren dragen, zonder pathetisch te worden. Er zijn ook veel mooie, vitale oude mensen. Het grote voorbeeld zit in mijn familie: mijn vader is nu vierennegentig en hij is de meest opgewekte mens die ik ken. Als ik hem bel, zegt hij: iedere dag is een geschenk. Mensen die heel lang leven worden kennelijk vanzelf een soort sjamaan. Ook iemand als componist Frédéric Devreese is voor mij een rolmodel. Die man straalt op zijn oude dag nog altijd een warmte en een schoonheid uit die niet kapot te krijgen is. Dat ontroert me. De levenshouding die ik nastreef is er een van ‘vitale melancholie’, schreef ik toen ik dertig was. Dat geldt vandaag nog altijd.

Gaan schrijvers nooit met pensioen? Moeten ze blijven schrijven tot de pen hun uit handen valt?

HERTMANS: Dat denk ik wel. Ik heb dat ook gezien bij Ivo Michiels, die ik van heel nabij heb gekend: schrijven doe je tot je laatste dag.En als je het niet meer kunt, zoals Hugo Claus, dan wil je niet meer leven. Ik kan me daar iets bij voorstellen. Omdat schrijven geen beroep is maar een levenshouding, kun je er niet zomaar mee ophouden. Het drama voor oudere schrijvers is dan vaak dat ze zich beginnen te herhalen en dat hun werk niet meer evolueert. Dat wordt hen door de – meestal jonge en ambitieuze – recensenten vervolgens terdege ingepeperd.

Toen de hoogbejaarde dichter Leo Vroman ooit werd verweten dat hij zich begon te herhalen, antwoordde hij laconiek: ‘Allicht. Wie zou ik anders moeten herhalen?’

HERTMANS:De vernedering dat je in herhaling begint te vallen, behoort nu eenmaal tot je bestaansmodus. Het heeft geen zin je krampachtig te willen vernieuwen om tot een jongere generatie te behoren. Dat lukt je toch niet. Had iemand tegen Bach moeten zeggen dat hij bepaalde motiefjes al eens eerder gebruikt had? Tussen ons vijftiende en ons dertigste levensjaar wordt alles in ons vastgelegd. En dat moeten we dan de rest van ons leven aus einander setzen. Mijn boeken zijn een aus einander gesetzt leven. Ik ben best tevreden over wat de tijd met mij heeft gedaan. Een roman als Oorlog en terpentijn bijvoorbeeld had ik dertig jaar geleden niet kunnen schrijven, want het is een boek over de tijd. Niet de oorlog, maar de tijd is het grote thema in het boek.

Je noemde het ‘een les in bescheidenheid’.

HERTMANS:Dat boek heeft me twee dingen geleerd: dat de tijd kan louteren en dat je niet door jezelf maar door anderen bent gemaakt. Ik heb altijd geloofd dat ik als kunstenaar autonoom was, dat ik mijn eigen weg had gezocht en dat ik het allemaal zelf had bedacht. Maar nee, mijn grootvader heeft het mij gegeven, zonder hem was ik niet geweest wie ik nu ben. Dat is inderdaad een les in bescheidenheid. En het heeft me ook sterker gemaakt.

DOOR PIET PIRYNS, FOTO’S DIEGO FRANSSENS

‘Ik zwijg bewust in de media, omdat ik net als elke burger verbluft ben door de complexiteit van de actuele verschuivingen.’

‘Ik ben gaan beseffen dat de klok tikt: ik wil in de komende tien jaar nog een paar goede boeken schrijven, en dat zullen geen essays zijn.’

‘Wie vandaag de dag nog traditionele humanistische waarden verdedigt, wordt als ‘links’ bestempeld en daarmee opzijgeschoven.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content