Stefan Brijs schrijft zijn logboek over Andalusië: “Onderdanig maar geslepen”

© Filip Van Roe
Lukas De Vos
Lukas De Vos Europakenner

Stefan Brijs verkaste in 2014 van Koningshooikt naar Málaga. Hij is even terug in Belgie om zijn nieuwste boek Andalusisch Logboek te promoten. Lukas de Vos sprak met hem over zijn persoonlijkste boek tot nu toe.

In 2014 verkaste Stefan Brijs van Koningshooikt naar Málaga. Hij ruilde zijn boerderijtje met een weiland errond (en een kleine vijver als middelpunt) voor de droge, steile wegen van een bergdorpje in Los Romanes. Hij wou een einder zien, niet ingekapseld zitten tussen industrie en snelwegen. En hij kon het zich veroorloven, na het succes van De Engelenmaker (2005): bijna 30 drukken, 130.000 exemplaren verkocht, Gouden Uil, de vijfjaarlijkse prijs voor proza van de Koninklijke Academie, de Euregio Literatuurprijs (2011), en de Prix des Littératures européennes Cognac, vertalingen in het Duits, Frans, Engels, Italiaans, Turks, Grieks, Hongaars, Russisch, Deens; Hebreeuws, en het zou me zelfs niet verbazen in het Mongools. In elk geval ook in het Spaans.

En dat mocht wel, want sinds zijn verhuis is hij een aandachtig waarnemer geworden van het reilen en zeilen in zijn nieuwe vaderland, kritisch maar vol liefde voor het land, de natuur, en de laatste boeren van een streek die kreunt onder droogte en blijvende standendiscriminatie. Zes jaar geleden zaten we in Tongeren, in het Gallo-Romeins museum, om er de oorlogsbenadering in Post voor Mevrouw Bromley uit de doeken te doen voor een uitgelezen publiek. Hij had me ter aansporing uit de Westhoek enkele flessen Westvleteren meegebracht. Nu treffen we elkaar in de mooiste boekhandel van Vlaanderen, Theoria aan het Casinoplein in Kortrijk. Om zijn Andalusisch Logboek te promoten. En daarna voort te kletsen in het Griekse eethuis ernaast. Het is, zegt hij, zijn persoonlijkste boek tot nu toe geworden.

Je eigen rite de passage naar een andere cultuur?

BRIJS: Het is eigenaardig. Ik zit in dit boek altijd op de achtergrond, maar tegelijk geef ik me helemaal bloot, al mijn interesses en liefde heb ik erin neergelegd.

Een kaleidoskopisch werk, met verspringende aandacht voor de natuur, de vogels, de politiek, de geschiedenis, de letteren, de schilderkunst.

BRIJS: Ik heb het niet voor niks een “logboek” genoemd, geen dagboek. Ik wou die discipline niet. Ik reis rond, geef mijn ogen en oren de kost, en noteer niks. Pas achteraf verwerk ik wat mij trof, ik heb een goed visueel geheugen. Dat gaf me een enorme vrijheid om te gaan waar ik wou en te schrijven wat ik wezenlijk vond. Als je een roman schrijft, moet je vanaf de eerste paragraaf een toon aanhouden, het hele boek lang. Hier wissel ik van perspectief en engagement naar gelang van de ervaring.

Wat ik zie is een pure vervormde kijk op het land.

BRIJS: Ik reis redelijk onbevangen. Van Maracena boven Granada de bergen in, dan begint het avontuur. De verhalen kwamen vanzelf. Kom ik in Alhama de Granada, vervelende gids die me wijsmaakt dat eekhoorns uit eeuwenoude fonteinen komen drinken, waarom het fort rood en de huizen wit zijn geschilderd, en dan kwansuis laat vallen dat er in de kerk ook een Alonso Cano hangt, een ‘Christus aan het Kruis’. Glijdt hij over, de oen. Fantastisch verhaal nochtans. Gemaakt in opdracht van de prior van het karmelietenklooster. Die niet betaalde. En het gezicht had bijgewerkt. Alonso Cano razend:

“Misschien vond die prior het te bleek of was de expressie niet naar zijn zin. ‘Mijn hoofd of geen hoofd’, zoiets riep Cano toen uit en overschilderde in zijn woede het gezicht met zwarte verf, waarna niemand er nog aan durfde te komen. Ik herken de strekking van het verhaal. Het zal vast geen legende zijn. Cano had wel meer streken. Bekend om zijn talent, berucht vanwege zijn temperament. Een leven van schandalen en schulden. Beticht van moord op zijn tweede vrouw, maar bewijzen ontbraken en bekennen deed hij niet. Toch verbannen uit Madrid, later in ere hersteld. Van Zurbarán eiste hij een meesterproef om tot de gilde toe te treden, lang nadat de kunstenaar al enkele van zijn mooiste werken had geschilderd”.

Maar cultuur en politiek hangen nog altijd samen in Spanje. Merk je dat ook in jouw streek, toch een van de armste van het land?

BRIJS: Het gaat er rustig aan toe, traag en onthecht. Ik bel naar een oude priester, die zegt me: kom om halfvijf. Ik ben goed op tijd. Foetert: je bent tien minuten te vroeg. Die man leeft nog volgens de metten en de lauden, het bestaat nog! En trots. Opent zijn kerk, alles is het oudste van de wereld. Ik had nooit gedacht dat het nog bestond, Cees Nooteboom had het beschreven, ik zag het nu zelf. Het kan nog. Maar het is gedoemd te verdwijnen.

Eigenlijk heb je een portret gemaakt van een verdwijnende cultuur.

BRIJS: Ik zie het alle dagen. Neem nu mijn postbode, één van de personages die geregeld in het boek terugkomen. Belt: er is een pakje. Hij brengt het niet, je moet afdalen naar beneden en het eigenhandig gaan halen. Als hij in zijn bezemkast zit. Het postkantoor is zijn eigen huisje. Dan laat hij weten: als er een pakje is stuur ik je een whatsapp. In dat gat! Eén keer brengt hij een brief zelf. Hij gaat op pensioen. Geen post meer, moet je nu naar het gemeentehuis, waar de post kris kras in een zaaltje ligt, zoek maar uit. De postbode zit gewoon met een drankje op het terrasje ernaast.

Stefan Brijs schrijft zijn logboek over Andalusië:
© GF

Dat is maar een symptoom, het gaat veel verder. Bestaan er nog tradities, zijn ze nog zo katholiek als de neten?

BRIJS (grijnst): Ze zijn alleen katholiek in de Semana Santa. Eén groot opbod van optochten en processies. Een week van eindeloze op de schouders dansende madonna’s, van Ronda tot het kleinste gehucht. Maar als er een misviering is zie je nauwelijks volk, en als dat er is, gaat maar een handvol een hostie halen. Maar wat vooral fnuikend werkt is dat de mens zijn territorium blijft uitbreiden. Ik woon daar nu drie jaar en ik merk dat de wereld zijn tentakels uitspreidt. Ik heb nog het geluk dat ik in Andalusië uit mijn werkkamer uitkijk op de bergen en de vogels. Vogels die ik hier niet meer of amper zie of hoor, leeuweriken, bijeneters, zwaluwen, zelfs mussen. Maar ik besef: door de opmars van de mens, zelfs de Chinezen zitten hier al, is die natuur ook weg over vijftien, twintig jaar. Verwoestijning is niet tegen te houden.

Hoezo?

BRIJS: Alles moet wijken voor de aarbeienteelt, en voor olijfbomen. Dat loogt de grond uit. Het Andalusië van Juan Ramón Jimenes lost op, lees Platero en Ik over zijn ezel uit 1956. Het is er straks niet meer. Arme boeren, overal roepen ze om “Agua hoy!” Water Nu! Maar denken ze aan hun kleinkinderen? Nee hoor. Met het verlies van de natuur gaat ook het geheugen verloren. Ik wou Huelva opzoeken, boven Cadiz. Ik wou over Columbus schrijven, die van daaruit zijn Amerikareis aanvatte. Daar blijft amper een herinnering over. Er staat een verschrikkelijk standbeeld en een pretpark dat naar hem genoemd is. Het is wel gesloten. Voor onderhoud. Wanneer de werken beginnen? Schouderophalen. Wanneer het weer opent? Ergens later. Mañana. Ik rij naar de vertrekhaven van Columbus in Palos de la Frontera. Ze is weg, er is geen water meer. Verzand.

Maar als ze zo arm zijn, hoe overleven ze dan?

BRIJS: Ja, in die zin is mijn boek wel politiek natuurlijk. De werkloosheid is gigantisch, de ziekenzorg laat te wensen over, solidariteit bestaat nog (Andalusië stemt traditioneel links), er heerst een hardnekkige belastingontduiking om onder de mazen van het net te glippen. Mijn boekhouder zegt vlakaf: liever cash dan een factuur. Zwartwerk dus. De man die mijn olijfbomen onderhoudt, handje contantje. Hij verdient amper een paar honderd euro per maand. Is de oogst groot, dan krijg ik een paar liter olie. Valt ze tegen, dan komt er niks. Ik vraag er niet naar. Ze willen me bedriegen waar ik bijsta. De visboer. Op de markt zie ik een grote vis voor 12 euro. Komt tot bij mij en wil 28 euro. Dan ben ik uit mijn slof geschoten. Ik kreeg hem voor 12 euro, en ik was zijn beste vriend. Ik had het door.

Inwijkelingen verzieken de markt misschien?

BRIJS: Tja, er wonen hier nogal wat Engelsen in de bergen. Spreken ook na twintig jaar geen woord Spaans. Zijn zelfs verbouwereerd dat de inheemsen slecht tot geen Engels spreken. Denk je dat de dorpsbewoners klagen over het nachtlawaai dat de jongeren daar maken ? Ik ben zelf naar boven getrokken en kreeg gedaan dat ze hun luidsprekers for s matigden. Maar denk je dat ze boos zijn op die Engelsen? Nee, ze hebben eerbied voor die mensen, ze buigen ervoor. Net zoals voor de grootgrondbezitters, dat is een onuitroeibare tweedeling. Die bouwden ooit een kapel in de buurt, iedereen daagt op als er op hun last een mis wordt opgedragen. Maar die rijke familie zit apart, bekijkt hooghartig het plebs, amper één of twee boeren durven achteraf een woord gaan wisselen met de heren. Dat is er in gestampt.

Het Franco-regime heeft daar geen goed aan gedaan?

BRIJS: Integendeel. De burgeroorlog van de jaren dertig slaat nog altijd diepe wonden in Spanje. Drie oppositiepartijen hebben een kleine overwinning geboekt. Het stoffelijk overschot van diktator Franco zou weggehaald worden uit de Valle de los Caídos. Wanneer? Ad calendas Graecas, vrees ik. Maar symbolisch is het wel belangrijk dat een dergelijk besluit al kán genomen worden. Maar natuurlijk tussen droom en daad, staan de instituties, de Kerk voorop, en de erfgenamen van de Falange, de Partido Popular van huidig premier Rajoy. Rechts is in Spanje nog altijd heel, héél rechts, al doen ze alsof ze dat niet zijn. Eigenlijk moesten ze de Valle met de grond gelijk maken, het is een verschrikkelijke plek, zelfs na 70 jaar nog te beladen.

Dat is wel heel drastisch.

BRIJS: Vind je? Ik zeg u, er broeit iets in Spanje. Ik kan er alleen de vinger nog niet op leggen. Kijk, ik was onlangs met een journalist in Comares. Ineens lees ik een bordje: hier is in 1936 de burgemeester gefusilleerd. Een paar stappen verder zie ik een nieuw bordje: hier is de volgende burgemeester gefusilleerd. Bordjes niet groter dan een tegeltje. Maar de gedenkenis zit heel diep. Niemand weetr waar Federico Garcia Lorca ligt, de grote dichter. Ergens onder een boom. Zoals duizenden anderen. Maar de mensen blijven verbeten zwijgen. Uit angst.

Angst? Voor wie? Is het niet eerder een soort slaafsheid, onderdanigheid?

BRIJS (weifelt): Ik hield het bij aangeboren schrik, maar misschien is onderdanigheid wel een betere term. Met een onderlaag van geslepenheid, de kracht van de arme. Wij Vlamingen herkennen dat. Buig als het riet, maar breken doe je niet, er ontstaat een parallelle nevenwereld met eigen codes en eigen verzet.

En toch blijven ze arm?

BRIJS: De intrest ligt in Europa zeer laag. Bij ons kun je een hypoteeklening aangaan tegen 1 tot 2 procent intrest. Als je in Spanje een auto wil kopen, zal elke bank, élke, je een tarief van 6,5 % aanrekenen. Dan ga je naar de garage die je wagen verkoopt. Stel je hebt een lening van 10.000 euro aangegaan. De garagehouder geeft je onmiddellijk een korting van 2.000 euro. Maar de rest moet je dan wel met 8% erbij betalen.

Je zou toch denken dat de toetreding tot de Europese Unie in 1986 voor forse geldinjecties heeft gezorgd.

BRIJS: Dat is zo. Kijk naar het wegennet, allemaal aangelegd met Europees geld. Er ligt nu een snelweg tussen Cadiz en Almeria, en die loopt gewoon door tot Barcelona. Kijk naar een stadje als Málaga, tien jaar geleden nog een slapend, ouwerwets oord. Nu is het fantastisch vernieuwd, er zijn 20, 25 musea, onder meer van Picasso die daar geboren is. Het geld is in elk geval niet in verkeerde zakken terechtgekomen, zoals in Madrid meestal wel gebeurt.

Maar het doet niks af aan je verwondering en bewondering voor het buitenleven zoals het nog altijd bestaat in Andalusië?

BRIJS (heftig): Zeker niet! (Mijmert) Oktober is toch wel de mooiste maand. Het heeft geregend. Ja, soms wordt mijn logboek een natuurgids (Lacht uitbundig).

“De hele natuur is tot leven gekomen. De algarobbo, johannesbroodboom, staat in bloei met gelige pluizen. Honderden druk zoemende bijen verzamelen nectar. Over een jaar draagt de boom keiharde, donkerbruine peulen met een leerachtig uiterlijk. De zaden erin, klein als gedroogde erwten, zijn een bron van vitaminen en een alternatief voor cacaobonen. Ze schijnen stuk voor stuk even zwaar te zijn, reden waarom ze in vervlogen eeuwen werden gebruikt bij het wegen van goud en diamanten; één zaadje kwam overeen met één karaat. (…) Op mijn stuk land dragen dit jaar de oude bomen vrucht. De olijven zijn kleiner dan twee jaar geleden, maar de takken hangen er vol mee, sommige buigen diep door onder het gewicht. Ik verwacht elk moment telefoon van Pedro; hij zal een gelukkig man zijn”.

Je moet die gretigheid van de boer begrijpen Ik schrijf het, hij kent geen maat, vroeger, halverwege de vorige eeuw, groeide er niets. Armoede, honger, ontbering. En toen kwamen de Duitsers, om de demokratie te ontwikkelen met fruit en groenten. Er staat nu nog een onderzoekscentrum in La Mayora. Ze testen uit welke exotische planten kunnen gedijen op de arme gronden. Te beginnen met aardbeien. Dat lukte zo goed dat het hele gebied er nu aan ten onder gaat. “De grote hoeveelheid kassen in de provincie Almeria vormt er nu een mar de plástico, een zee van plastic, zo uitgestrekt dat het overkapte gebied als een enorme witte vlek zichtbaar is vanuit de ruimte”. Dat is mijn vreugde en tragedie, de verwoestende gevolgen van de weldadigheid. (Zucht) Hun kleinkinderen zullen het nooit meer meemaken.

Stefan Brijs, Andalusisch Logboek. Amsterdam/Antwerpen, Atlas 2017, 315 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content