Schrijversgod Harry Mulisch is niet meer

Zaterdag 30 oktober overleed auteur Mulisch op 83-jarige leeftijd aan de gevolgen van kanker nadat hij op zijn vijftigste al maagkanker had overwonnen.

“Wat een oeuvre is, weet je toch pas als iemand dood is”, aldus Harry Mulisch negen jaar geleden in een interview in Knack met Piet Piryns en Joël De Ceulaer. Zaterdagavond overleed de schrijver Mulisch aan de gevolgen van kanker in zijn huis aan de Leidsekade in Amsterdam. Met de dood van Mulisch – na Willem Frederik Hermans en Gerard van het Reve – behoort de Grote Drie uit de Nederlandstalige literatuur definitief tot het verleden. In een vorig gesprek met Piryns, eveneens in Knack, van oktober 1995, gaf Mulisch zelf het antwoord op de vraag welk werk hem zeker zou overleven. In zijn typisch koketterende manier had hij het niet over ‘De ontdekking van de hemel’ (1992), zijn magnum opus, of over ‘De aanslag’ (1982), zijn absolute bestseller, maar over ‘De pupil’ (1987), in zekere zin een voorstudie op het 900 bladzijden dikke ‘De ontdekking’ : “Het zou best kunnen dat over honderd jaar van mijn hele oeuvre nog maar één dun boekje overblijft, ‘De pupil’ bijvoorbeeld. ”


‘Ik ben de Tweede Wereldoorlog’. Het is misschien wel de meest bekende boutade van Mulisch die echter ook klopt want hij was geboren uit een Duitstalige vader en een joodse moeder. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak was Mulisch – geboren op 29 juli 1927 te Haarlem – twaalf. Voor hem vormden deze oorlogservaringen zijn writer’s goldmine. Zijn ouders waren toen al gescheiden maar zijn vader beheerde als bankier de verbeurd verklaarde goederen van Joodse slachtoffers. Het dubbelzinnige, paradoxale karakter van de werkelijkheid – het schrijverscredo van Mulisch – werd hem dus met de paplepel ingegoten. Hij was immers de zoon van een dader-collaborateur langs vaderskant en van een slachtoffer langs moeders zijde. Toch zou Mulisch altijd proberen om in zijn eigen werk naar eigen zeggen ‘het raadsel te vergroten’. Hij ging op zoek naar een hoogst persoonlijke, alchemistische wereldcreatie en legde die ook op tafel met ‘De compositie van de wereld’ (1980). Toeval bestond niet voor Mulisch want alles had met alles te maken. In zekere zin stileerde Mulisch zich als scheppend auteur tot alter ego van God zelf die voor Mulisch alleen denkbaar was in zijn afwezigheid. Hoe anders, zo Mulisch, zou God zichzelf kunnen rechtvaardigen na al het lijden dat hij hier op aarde heeft aangericht?


Mulisch was een autodidact die zijn middelbare school niet afmaakte. Op 19-jarige leeftijd publiceerde hij een verhaal ‘De kamer’ waarin de coincidentia oppositorum, de merkwaardige samenloop van omstandigheden, reeds een cruciale rol speelt: het jeugdige hoofdpersonage wordt betoverd door een streepje pianomuziek en komt later als 70-jarige op zijn sterfbed als bij toeval terecht in diezelfde kamer waar destijds een flard pianomuziek hem had betoverd. Mulisch raakte bekend met zijn oorlogsromans. Hij werd gelanceerd door zijn romandebuut ‘Archibald Strohalm’ (1952), waar hij de Reina Prinsen Geerligs debuutprijs voor kreeg, en door ‘Het stenen bruidsbed’ (1959) waarin het bombardement op Dresden een cruciale rol speelde. Zijn laatste roman ‘Siegfried’ (2001) was een ultieme poging om in het reine te komen met het absolute kwaad dat Hitler betekende in het leven van Mulisch: “Als Hitler niet geleefd had, zou mijn verzamelde werk er toch anders uitzien.”


Met de dood van Mulisch lijkt de twintigste-eeuwse Nederlandstalige literatuur definitief begraven. AFTh Van der Heijden beschouwt zich als zijn legitieme erfgenaam. Ook hij timmert immers aan een heel eigen creatieve synthese waarin alles met alles samenhangt. Maar zijn barokke stijl verschilt sterk van de heldere, filosofische zegging van Mulisch’ proza. Afwachten dus hoe het oeuvre van Mulisch ongetwijfeld nog zal doorwerken én hoe deze toch wel immense leemte in de Nederlandstalige literatuur zal worden opgevuld.

Frank Hellemans


Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content