Ruth Lasters: ‘Feestelijk zweet’ (2)

Waarin Guido Lauwaert na het voorspel het hoofd- en naspel serveert én tips om van ‘Feestelijk zweet’ echt een feestelijke en vooral oorspronkelijke roman te maken.

Honderd pagina’s duurde het eer de waarde vriend begon te begrijpen waar het allemaal om draait. De promotiedienst had een werftekst de e-world in geslingerd. Er was sprake van het vastklampen aan ambities, tegen wil en dank, en over de komische tot dramatische gevolgen hiervan, maar van ambitie, tragiek en komedie had de eerste lezer niet veel gemerkt. Hooguit een aanzet, meer niet.

Twee verhalen lopen naast elkaar tot ze in elkaar opgaan. Dat er twee tramlijnen zijn is slechts merkbaar omdat de ene tram Igor heet en de andere Meria. Voor het overige lijkt het of ze beide Ruth zijn, als u begrijpt wat ik bedoel. Het geheel is een smos van reflecties van de hoofdpersonages, acties van de nevenpersonages en geëmmer van de auteur. Alles monotoon wat de leesbaarheid allerminst bevordert. De waarde vriend heeft zich meermaals uit zijn geliefde fauteuil moeten wringen om aan het klimrek in zijn garage het lichaam op te trekken en de benen te plooien om niet te belanden in een comateuze toestand.

Humor is in geen velden of wegen te bekennen, in zoverre er van velden of wegen sprake is. Het meest ergerlijke, zoveel is wel duidelijk, zijn de tientallen tussenwerpsels of uitzwaaiers. Ze hakken genadeloos in, hoe kan het ook anders, op de spanning die, zo nu en dan, eerder meer dan minder, aanwezig is, of een vermoeden van aanwezigheid oproept. Ze maken dat er van een compact verhaal geen sprake is. Ruth Lasters bezondigt zich daarenboven aan een veelheid aan herhaling, vaak heel kort op elkaar, heel kort. Al te kort.

Op de onderste helft van bladzijde 105 staat ‘Maar terwijl hij de telefoon al hoorde overgaan, nam hij zichzelf op in de gangspiegel. Hij zag zijn dikke haar, dat tegen alle verwachtingen in nog steeds zo veel gezondheid uitstraalde, herinnerde aan de knappe, viriele verschijning die hij altijd meende te zijn geweest, en hing op.’ Na een witlijn volgt ‘Igor liep terug naar de badkamer en kamde zijn zilveren lokken, waar hier en daar nog prachtig zwart door schemerde en die ondanks de chemische rotzooi zelfs niet eens dunner scheen te worden.’ Op dat moment heeft de lezer nog drieënhalf regels te gaan op de pagina.

Ruth Lasters lijdt aan een veel voorkomende misdaad bij hedendaagse auteurs. Het vermoorden van de fantasie van de lezer nog voor de geboorte. Wat heeft de lezer aan een boek zonder actieve betrokkenheid? Zonder passages waarmee hij op het verkeerde been wordt gezet? Dat Ruth Lasters kan schrijven zal niemand betwisten. Een roman moet echter hoger grijpen. Een magische kermis zijn, waar de ene attractie op de andere lijkt en toch verrast door subtiele variaties. Zodat er een parcours als een achtbaan ontstaat, met aan het eind een ravijn waarin de lezer valt en tot zijn verbazing terecht komt op een luchtkussen. Opgewekt staat hij op en spoedt zich naar een andere roman, een nieuwe magische kermis met een tragischer of komischer trafiek.

‘Feestelijk zweet’ is geen promotie voor de romanvorm. De vele witlijnen, vaak meer dan één per pagina, verwekken een vermoeden van opzettelijke uitrekking. Zonder de witlijnen was een boom gered, had het boek dertig bladzijden minder geteld en was de prijs twee euro lager geweest.

Dialogen zijn schaars. En zo kunstmatig dat ze opzettelijk lijken te zijn ingebouwd. Hé, gauw effe een dialoogje, moet Ruth Lasters bij momenten hebben gedacht. De weinige die er zijn, zijn bovendien zo vlak als een zee zonder stroming of wind. De lezer hoort daarom enkel een monotoon geluid en ziet personages zonder geestelijke of lichamelijke afwijking. Iets waar elke mens toch in meer of mindere mate mee opgezadeld is, van bij de geboorte.

Naspel

De hoofdfout is dat Lasters een perfect boek heeft willen schrijven. Het resultaat van die wensdroom is een boek waarin het verhaal noch de auteur een gezicht heeft. Waar de criticus, tot uitlezen veroordeeld, blij is wanneer hij de eindstreep heeft bereikt en leest: ‘Je moet maar denken dat je op een soort maan bent. Op een maan waar geen kind een tekening van maakt, geen wolf naar huilt ’s nachts, geen mens naar staart.’

Een maan? De waarde vriend had eerder de indruk in een zandbank verzeild te zijn geraakt. Al zinkend zag hij in de verte twee auteurs staan zwaaien. Albert Camus en Lev Tolstoj. De tweede auteur komt een paar maal ter sprake in ‘Feestelijk zweet’. Specifiek ‘De dood van Ivan Iljitsj’. Een novelle waarvoor Maupassant het complete eigen werk veil had. Het titelpersonage komt in het aangezicht van de dood tot het inzicht dat zijn leven armzalig, zelfgenoegzaam en burgerlijk was. Loutering, satire en het ironisch gebruik van kanselarijpraat maken van dit in wezen banaal verhaal, en nu citeert de goede vriend Vladimir Nabokov, ‘een volmaakte, geraffineerde prestatie’.

Beste Ruth Lasters,

Verwijder de spiegel van je schrijftafel waarin al te duidelijk ‘De gelukkige dood’ van Albert Camus en de novelle van Tolstoj te zien is, en verzin een compleet eigen verhaal, dat je als gegoten staat. Want zolang je leentjebuur speelt bij het talent van iemand anders, komt dat van jezelf nauwelijks aan bod.

Ruth Lasters – Feestelijk zweet – 332 blz. – € 22,50 – ISBN 978-90-854-2169-6 Meulenhoff | Manteau – Antwerpen

Partner Content