De Reactor

Recensie ‘Let op je woorden’: politieke taal en deskundigheid

De Reactor De Reactor, platform voor literaire kritiek

‘Let op je woorden’ van Jam Blommaert is nadrukkelijk didactisch bedoeld. Het wil mensen meer greep geven op ‘de woordenbrij die dagelijks op hen wordt afgevuurd’ en het lijkt zich vooral te richten tot jongeren.

De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site.

In een hoofdstukje uit Les chaînes de l’esclavage (1774/1792) gaat de Franse revolutionair Jean-Paul Marat heftig tekeer tegen taalmisbruik van hogerhand:

‘Nooit krijgen de dingen hun ware naam. De vorsten, hun ministers, hun agenten, hun vleiers, hun lakeien, noemen kunst van het regeren de kunst om volkeren uit te putten, om dwaze ondernemingen op te zetten, […] en om overal terreur te zaaien; de schandelijke kunst om de mensen te bedriegen noemen ze politiek; […]; trouw aan de wetten heetrebellie.’

Enzovoort. Toen André Breton in 1946, vlak na de oorlog, deze tirade citeerde (OEuvres complètes III, Pléiade, p. 213), opperde hij dat ‘vandaag de dag’ Marat vast ook de termdemocratie aan zijn lijst zou hebben toegevoegd.

Het inzicht dat politiek voor een flink deel een strijd rond ‘juiste’ en ‘verkeerde’ woorden is, dateert dus bepaald niet van gisteren, en het staat vast dat de kritiek op valse en verdoezelende taal altijd weer opnieuw moet en zal worden bedreven, met meer of minder systematiek

Victor Klemperer deed het onder het naziregime met zijn beroemde LTI (‘Lingua Tertii Imperii’; sinds 2010 bestaat er een uitvoerig geannoteerde editie). Vele jaren later liet de Franse uitgever en schrijver Éric Hazan zich daardoor inspireren tot zijn LQR. La propagande du quotidien (2006), ‘Lingua Quintae Respublicae’. Voor een nieuwe loot aan deze boom zorgde onlangs Jan Blommaert met Let op je woorden.

Blommaert (1961) is sociolinguïst en taalkundig antropoloog, en doceert ’taal, cultuur en globalisering’ in Tilburg; hij publiceert op zijn vakgebied in het Engels, en voor een wat breder publiek in het Nederlands. In Vlaanderen is hij nu, denk ik, vooral bekend als links opiniemaker en polemist; hij heeft een eigen blog, en schrijft onder meer ook voor de nieuwswebsite DeWereldMorgen.be.

Let op je woorden is nadrukkelijk didactisch bedoeld. Het wil – mede via ‘vormingswerk en opleidingen’ – mensen meer greep geven op ‘de woordenbrij die dagelijks op hen wordt afgevuurd’ (sic), en het lijkt zich vooral te richten tot jongeren. Er zijn drie delen. Het eerste beschrijft de context waarin de tekst wil ingrijpen (het ‘publieke debat’, dat nu vooral op het internet woedt) en schetst een methodologie. Daarna komt het taalgebruik over vier thema’s aan bod: economie, vormen van arbeid, vakbonden en stakingen, migratie en veiligheid. Deel drie gaat door op de context: ontwikkelingen in de media, gevolgen daarvan voor informatievoorziening en sociale actie. Ten slotte volgt nog een reeks oefeningen, die de pedagogische opzet bevestigen.

Blommaerts analyses gaan in zekere mate op voor alle West-Europese landen, maar de voorbeelden en allusies zijn bijna uitsluitend ontleend aan de Belgische realiteit, en ze veronderstellen enige kennis daarvan. Meer zelfs: de wereld van Let op je woorden is vooral die van na 2014, toen in België en Vlaanderen erg rechtse regeringen aan de macht kwamen (met de liberale Open VLD en MR, en de N-VA van Bart De Wever). Daardoor lijkt het boekje ondanks de algemene strekking soms op een pamflet tegen de huidige Belgische machthebbers.

Ik heb daar geen probleem mee, al kun je af en toe de foute indruk krijgen dat de ellende van het neoliberalisme pas twee jaar geleden begonnen is (maar in het slotdeel moeten juist sociaaldemocratische politici het ontgelden). Blommaerts houding tegenover ons maatschappelijke systeem lijkt trouwens ambivalent: zo verdedigt hij uitgebreid de vakbonden, maar weet ook dat ze ‘de afgelopen decennia de geleidelijke afbouw van de welvaartsstaat mee goedgekeurd en gesteund [hebben]’. En wil hij het kapitalisme weg of wil hij het alleen hervormen?

Wiens woorden

Blommaert stelt, niet verrassend, dat politiek gebruikte woorden ‘nooit neutraal’ zijn, ‘ze geven altijd een politieke positie weer’. De maatschappij is niet homogeen, en dus kan haar taal het evenmin zijn. Telkens weer moet je je afvragen: ‘uit welke hoek van de samenleving komt dit? Voor wie is dit een waarheid? En waarom?’

Een dergelijke analyse van taaluitingen en de bewustwording van wat erachter zit kunnen dan leiden tot ‘herformulering’. Bijvoorbeeld: ‘Je hoort “we moeten zuurstof aan onze economie geven”, en je zegt “we moeten zuurstof (geld, dus) geven aan onze bedrijven”.’ En je begrijpt dat ‘onze’/’de’ economie in feite een specifiek economisch stelsel is (het kapitalisme), en dat het in feite gaat om specifieke actoren binnen dat stelsel (privéondernemingen, die niet van ‘ons’ zijn).

Zo neemt de auteur een groot aantal woorden en woordgroepen onder de loep: ‘loonlasten’, ‘loonhandicap’, ‘groei’, ‘actieve’ en ‘niet-actieve’ mensen, ‘politieke staking’, ‘veiligheid’…, maar zijn beschouwingen reiken verder, hij schetst bijna een globaal maatschappijbeeld. Grosso modo ben ik het eens met vrijwel alles wat in deze hoofdstukken te lezen staat. Maar dat heeft geen belang, en evenmin heeft het belang dat ik er weinig nieuws in aantref: de vraag is of het publiek waar Blommaert op mikt er iets aan heeft; vermoedelijk wel, maar ik kan dat niet beoordelen.

Ik heb wel een heleboel bedenkingen, waaronder deze:

– Kritiek leidt niet noodzakelijk tot vervanging. Vele besproken woorden zijn zo vast verankerd dat we ze zullen blijven gebruiken, ook als we hun dubieuze aspecten kennen: zo woekert de ideologie helaas voort. Een bijna klassiek voorbeeld is het bizarre duo werk-gever/werk-nemer. (Zoals Lidy van Marissing in 1975 al schreef in haar montageroman De omgekeerde wereld: ‘De ondernemers, die van boven geven en van onderen nemen’.)

– Soms zet Blommaert zich af tegen al te extreme formuleringen. ‘Actieve mensen hoeven geen solidariteit tentoon te spreiden tegenover niet-actieve mensen’: is dat echt een dominante visie bij alle machtspartijen? En dit: ‘In de modale pers en burgerlijke goegemeente […] staat links gedachtegoed vrijwel automatisch voor “radicaal” en “extremistisch” gedachtegoed.’ Dat is onjuist, tenzij je de sociaaldemocraten niet tot links rekent; de burgerlijke pers doet dat juist wel, en kent heel goed het onderscheid tussen ‘radicaal’ en ‘gematigd’ – wie in godsnaam zou in Johan Vande Lanotte of François Hollande of Frans Timmermans radicalen zien? (Laat staan ‘extremisten’, wat toch nog iets heel anders is.) Het ware overigens zinvol om bij ‘radicaal’ (onder andere) wat taalhistorische achtergrond te geven, van het soort dat je vindt in Keywords. A Vocabulary of Culture and Society (1976) van Raymond Williams.

– Er zijn woorden die Blommaert slechts terloops aanstipt maar waar hij duidelijk ook zijn twijfels bij heeft: ‘onze normen en waarden’, ‘nieuwe uitdagingen’, ‘draagvlak’… Jammer dat hij daar niet verder op ingaat, want die termen worden ook door linkse mensen makkelijk in de mond genomen. Nadat hij erop gewezen heeft wat we historisch zoal te danken hebben aan vakbondsacties schrijft hij: ‘We zouden geen democratie zijn […] zonder stakingen en andere heftige actievormen.’ Ik kijk niet neer op het algemeen stemrecht of de schoolplicht, maar ‘zijn’ (of ‘hebben’) ‘we’ daarom ‘een democratie’? Zou je niet beter spreken (zoals Jacques Rancière) van een oligarchische rechtsstaat, en je afvragen of democratie wel een systeem kan zijn? Ik wil maar aangeven dat ook op dit punt vragen rijzen. En verder heb je nog talloze woorden en verwoordingen die al dan niet buiten Blommaerts thema’s vallen en die schreeuwen om commentaar: te beginnen bij ‘cultuur’ en ‘culturen’, ‘vrijheid’ en ‘vrijheden’, ‘modernisering’, ‘out of the box denken’, ‘verhaal’, ‘ervoor gaan’… en de hele taal van reclame, talkshows en ander entertainment. Maar nee, dat had niet allemaal in dit boekje gekund: het gaat om een blijvende opdracht voor alle geletterden, ook schrijvers. En nu denk ik weer aan de betreurde Jeroen Mettes, die in zijn prozagedicht N30 (2011) alleen al met aanhalingstekens efficiënte kritiek bedreef: ‘De’ ‘islamisering’ ‘van’ ‘onze’ ‘cultuur’, schreef hij, en: ‘Zo’ hebben ‘we’ ‘dat’ niet ‘met elkaar’ ‘afgesproken’ ‘in’ ‘Nederland’.

Wiens deskundigheid

Zoals gezegd besteedt Blommaert ruime aandacht aan de media-context waarin Let op je woorden verschijnt. Als ik hem goed begrijp bedoelt hij ongeveer het volgende. Op het internet, inclusief de ‘sociale media’ (ook een heikele formule!), mengen zich nu oneindig veel meer mensen in ‘het publieke debat’ dan vroeger, maar velen van hen zijn daarvoor onvoldoende gekwalificeerd: ze spuien dikwijls meningen van zeer uiteenlopende en slechts schijnbaar gelijke waarde, waarbij ze overwegend terugvallen op het dominante taalgebruik, zonder zich bewust te zijn van de gekleurdheid daarvan. Juist al die nieuwe deelnemers aan het debat hebben behoefte aan taalwapens zoals dit boekje er levert.

Daarbij aansluitend handelt het slotdeel over nieuwe vormen van kennisverspreiding en mobilisatie die door de huidige media-situatie mogelijk worden gemaakt. Meer en meer mensen beseffen dat er buiten de oude massamedia een hoop degelijke informatie te verzamelen valt, en dat heeft gevolgen: acties kunnen zich met die informatie voeden, politieke thema’s belanden ‘steeds vaker van onderuit op de agenda’…

Ter illustratie gaat Blommaert in op de problematiek van de verkeersdrukte op de Antwerpse ring, waarbij studie- en actiegroepen met veel ‘organisatie- en communicatietalent’ aan de burgers alternatieve informatie van hoog niveau en uitgewerkte alternatieve oplossingen voorlegden. De overheid en haar experts plachten het publiek te intimideren met de complexiteit en techniciteit van de materie: critici heetten ‘onvoldoende deskundig […] om evenwichtig te kunnen oordelen’. De tegenstanders hadden ‘dus geen keuze: ze moesten de deskundigheid van de overheid […] counteren met een even deskundig argumentarium’, en zo geschiedde.

Uiteindelijk geeft Blommaert zich over aan een tomeloos optimistische lof op ons heden: ‘de huidige generatie stemgerechtigden’, toch al ‘de hoogst opgeleide uit de hele geschiedenis’, heeft ongekende mogelijkheden. Als eerste generatie kan ze het ‘verlichtingsideaal’ waarmaken van ‘de mens die vrij is, omdat hij of zij volkomen zelfstandig de nodige kennis kan verwerven om een eigen standpunt over de werkelijkheid te bepalen’. We staan al ver: ‘Niet alleen de toegang tot deze kennis en deskundigheid en tot het vormen van nieuwe gemeenschappen en netwerken is effectief gedemocratiseerd […].’ Het volk moet de regering wantrouwen: ‘Dat wantrouwen heet “democratische controle”, de plicht van elke burger om het beleid van z’n leiders kritisch te volgen, er zich over te informeren, erover te leren, en het pas dan te beoordelen wanneer men het volledig begrijpt. Als eerste generatie in de menselijke geschiedenis…’, jawel.

Over het voorbeeld zwijg ik, voor zover ik weet hebben die Antwerpenaars het echt goed gedaan. Maar de rücksichtslose ophemeling van deskundigheid, niet alleen in het slotdeel, roept dikke vraag- en uitroeptekens op.

– Op de eerste pagina meldt Blommaert dat hij zijn hele beroepsleven gewijd heeft aan ’taalprocessen in een sociale en culturele context’ en zich daarin ‘een zeer hoog gekwalificeerd deskundige’ kan noemen; alles wat hij zegt is dan ook ‘geïnspireerd door massa’s hedendaags en geavanceerd onderzoek waarin ikzelf vaak leidende rollen heb opgenomen’. (Het moet me van het hart: ik vind deze ego-toeterij afstotelijk en ridicuul; hetzelfde geldt voor het feit dat in Blommaerts proza nooit eens een ietsiepietsie twijfel aan zijn eigen beweringen te vinden is. Hij heeft het getroffen met zichzelf.) Je kunt deze deskundigheid inderdaad niet betwisten (en de man heeft iets te zeggen), maar wel degelijk relativeren. Juist op gebied van taalkritiek is een schat aan prikkelende bijdragen geleverd door auteurs die níet over Blommaerts expertise beschikten, maar wel over een andere: elke vorm van levenslange innige omgang met taal kan helpen, maar ook bijvoorbeeld ervaringen in sociale strijd. Nog erger, ik durf mezelf hier een tikje deskundigheid aan te meten, anders kon ik het boek niet bespreken. Er bestaan kortom soorten deskundigheid, en gradaties van deskundigheid, die overigens niet te meten vallen – en er hebben altijd wijze lieden geleefd die zonder scholing vlijmscherp door taalmist kijken. Gelooft Blommaert trouwens echt dat de meeste ‘gewone’ mensen beaat geloof hechten aan de praat van politici en journalisten?

– Blommaert komt tot zijn uiterst positieve visie op de mogelijkheden van het internet door helemaal te vertrekken van mensen die een concreet doel nastreven, in casu politieke activisten. Dat is niet per se verkeerd, maar hier schuilt wel het gevaar van weer een nieuwe tegenstelling en hiërarchie in de maatschappij – zoals wanneer over het extra kennisaanbod van de nieuwe media gezegd wordt: ‘niet direct nuttig voor de massa nieuwsconsumenten, maar van zeer groot belang voor een snel aangroeiend aantal informatiezoekende burgers’. Er zal altijd een ‘massa nieuwsconsumenten’ blijven bestaan – we gaan die toch niet afschrijven als sukkels? Het internet dient bij zeer velen niet eens voor nieuwsconsumptie maar voor ‘ontspanning’, en dan zwijg ik nog van familiealbums en koketterie op Facebook. Anderzijds: sommigen streven via het web andere, vaak meer particuliere doelen na, en zulke activering is op termijn misschien even wezenlijk en hoopgevend als directe politiek. (Ik denk aan mijn kapper die zijn verre reis nu zelfstandig en on-passief organiseert en uitstippelt via de computer.)

– Niet alle meningen over politiek zijn evenwaardig, als de lezer dat maar niet vergeet! Ter vergelijking, een patiënt met buikpijn bij wie de dokter een appendicitis diagnosticeert die moet worden geopereerd:

‘Als de patiënt daarop zou antwoorden ‘wel dokter, ik denk dat u ongelijk hebt en ga niet naar de kliniek, dan zullen velen dit niet alleen onredelijk vinden, maar ook dom […]. Deskundigheid is een zegen, ze niet nastreven of respecteren komt dichtbij de definitie van onredelijkheid.’

Dit is een onzinnig voorbeeld en een onzinnige veralgemening. Er doen zich genoeg gevallen voor waarin patiënten met recht vragen (kunnen) stellen bij een snelle beslissing van een arts: vanuit hun ‘onwetendheid’ vragen ze hem zijn kennis te expliciteren, beter te verantwoorden waarom hij tot die bepaalde oplossing besluit, te overwegen of er geen andere uitwegen zijn. Zelfs in dit geval is er dus al een onzekere afstand, een sprong, tussen kennis en beslissing. Dat is nog véél sterker het geval wanneer het algemeen belang in het geding is. Een brug of een tunnel? Als de nodige kennis is verzameld en niet eenduidig blijkt, moet er nog altijd een beslissing/keuze volgen, en die zal meestal niet aan onzekerheid of risico ontkomen; degelijke kennis garandeert geen juist politiek handelen, de Volledig Begrijpende mens is niet restloos Vrij om het best mogelijke te doen. Nota bene dat een referendum over zo’n kwestie (zie Antwerpen) reeds een politieke handeling inhoudt – van mensen die zich uiteraard niet allemaal even technisch informeren.

– Het is ook wenselijk dat de keuze van de ondeskundige blijft bestaan, en dat de deskundigheid van de actiegroepen niet even overbluffend en intimiderend gebruikt wordt als die van de overheid. Is dit niet het moeilijkste punt: dat ook de totaal ondeskundige op politiek gebied recht van spreken heeft en moet hebben? En dat ook zíjn ‘opinie’ kan bijdragen tot een betere oplossing? Dat toenemende democratisering niet zomaar voortvloeit uit toename en spreiding van deskundigheid?

Ik moet het bij deze vragen laten, maar voor mij is het evident dat de nee’s tegen de Europese Grondwet (Nederland en Frankrijk, 2005) een fantastisch moment van democratie inhielden, in weerwil van de ondeskundigheid van de meeste deelnemers aan de referenda. En nee, dit is geen pleidooi tegen kennis van zaken.

Ten slotte, bij de protserige kreten over De Eerste Generatie Die bedenk ik dat ook in de jaren zestig en zeventig ontelbare actiegroepen en bladen met bescheiden middelen tegenover de deskundigheid van de overheid een alternatieve deskundigheid plaatsten, dat er een inspraak-hausse was met blijvende kleine effecten, dat er op alle mogelijke domeinen (zelfs de literatuur) ‘politieke’ experimenten plaatsvonden, dat er her en der een enorme hoeveelheid taalkritiek geleverd werd. De wereld is daardoor niet gerevolutioneerd en de Ware Verlichtingsmens bleef ongeboren, maar dat betekent niet dat het voor niets was. Voor die jonge mensen van toen neem ik bij dezen nog even mijn hoed af, en ik hoop het beste voor die van nu.

Joris Note

Over Let op je woorden. Politiek, taal en strijd van Jan Blommaert

EPO, Berchem, 2016

ISBN 9789462670679 / 164p.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content