De Reactor

Recensie ‘Het genootschap van onvrijwillige dromers’ van José Eduardo Agualusa: ‘Echt mooi’

De Reactor De Reactor, platform voor literaire kritiek

Het succes van de formule van de Angelose schrijver José Eduardo Agualusa is de lichtheid van zijn ernst, zijn humor en zijn associatievermogen die elke overgang mogelijk maakt, alsook de bikkelharde actualiteit die dit alles schijnbaar terloops onderstut.

De Reactor, platform voor kwaliteitsvolle literaire kritiek, levert elke week een gedegen recensie aan Knack.be. Nog literaire honger? Neem dan ook een kijkje op hun site

Vooraan in de roman Het genootschap van onvrijwillige dromers staat een motto, ontleend aan E.M. Cioran: ‘Ik krijg de kriebelhoest van die werkelijkheid.’ Vandaag lees ik in De Standaard een kort essay van Salman Rushdie, getiteld: ‘Schrijver, laat de lezer weer geloven in de werkelijkheid’. Rushdie besluit zijn oproep met de woorden: ‘En het is de taak van ons, schrijvers, denkers, journalisten, filosofen, om het geloof van onze lezers in de werkelijkheid en hun vertrouwen in de waarheid te herstellen. En om dit te doen met een nieuwe taal, van de grond af aan.’

Cioran heeft het duidelijk over die werkelijkheid. Er bestaan dus, moet het nog gezegd, meerdere werkelijkheden. En Rushdie verbindt werkelijkheid aan waarheid, waarmee hij in de eerste plaats wil zeggen dat er wél een waarheid bestaat betreffende mens en samenleving, die niet per se samenvalt met de door politiek en (social) media gegenereerde werkelijkheid, waar je dus de kriebelhoest van kunt krijgen. Rushdie schreef met zijn korte essay eerder een open brief, want wat bedoelt hij met ‘een nieuwe taal, van de grond af aan’? Het antwoord daarop is natuurlijk het werkstuk zelf, waarmee de denkende schrijver telkenmale positie inneemt.

Recensie 'Het genootschap van onvrijwillige dromers' van José Eduardo Agualusa: 'Echt mooi'
© GF

De laatste roman van de Angolese schrijver José Eduardo Agualusa (1960) is daar een voorbeeld van. Niet dat hij van de grond af aan een nieuwe taal uitvond, want dan zou zijn werk, vermoed ik, niet in vijfentwintig talen worden vertaald. Het succes van zijn formule is de lichtheid van zijn ernst, zijn humor en zijn associatievermogen die elke overgang mogelijk maakt, alsook de bikkelharde actualiteit die dit alles schijnbaar terloops onderstut.

Het tweede motto van het boek komt van Fernando Pessoa: ‘Je moet altijd in je achterhoofd houden dat dromen jezelf zoeken is.’ – ‘Jezelf’ is in de context van deze roman de Angolese samenleving in het jaar 2016 onder het regime van José Eduardo dos Santos, sinds 1979 president van de republiek, die het van grondstoffen rijke Angola uitbuitte ten voordele van zichzelf, zijn familie en de gekozen elite.

Zelfs al is de politieke geschiedenis van Angola een kluwen van kolonisatie, onafhankelijkheid, grensoorlog, burgeroorlog, inmenging van Cuba en Rusland, diverse bevrijdingsbewegingen en etnische conflicten, waarmee niet elke lezer ten volle vertrouwd is, dan nog verstaat Agualusa de kunst om de lezer met zachte hand te verleiden tot een glimlach. Hij doet dat onder meer met zon, zee, strand en erotiek, zodat je je algauw op vakantie waant.

Zou Agualusa het uitentreuren geciteerde vers van Willem Elsschot kennen? Heel zijn roman lijkt immers een antwoord op de vraag of het wel werkelijk (!) zo is dat tussen droom en daad wetten en praktische bezwaren staan. Uit de slotscènes, waarin de dikwijls anekdotische draden van de vertelling op een verbluffende wijze samenkomen, blijkt alvast dat dat niet het geval hoeft te zijn. – En weemoed is de drijfveer van alles.

Agualusa baseert zijn verhaal op de lotgevallen van een klein groepje jongeren dat zich in 2015 verzette tegen het regime van dictator Dos Santos. Rapper en activist Luaty Beirão werd toen met zestien anderen in hechtenis genomen omdat hij en zijn kompanen een rebellie zouden voorbereiden. Beirão ging enkele maanden in hongerstaking, die hij na bemiddeling stopzette. Een jaar later werd hij veroordeeld tot meer dan vijf jaar detentie.

In de roman is het de dochter van schrijver en journalist Daniel Benchimol die de rol van leidende activiste vertolkt. Terwijl de president de openingstoespraak houdt van het eerste Internationale Anti-Corruptie Congres, springt Karinguiri op de tafel en roept: ‘Weg met de dictator!’ Zij wordt samen met haar metgezellen gearresteerd en opgesloten. De beelden gaan de wereld rond. Er ontstaan twee kampen. Sommige Angolezen keuren de protestdaad af; anderen eisen de vrijlating van de jongeren. Die eis wordt door het regime verworpen en de jongeren, inmiddels bekend als The Magnificent Seven, gaan in hongerstaking.

Na een tijdje verhuizen ze van de gevangenis naar het ziekenhuis. Naar deze gebeurtenissen wordt in de roman maar af en toe verwezen. Karinguiri en haar kompanen blijven eerder lege karakters: vrijheidsstrijders zoals we die ons graag verbeelden, jong en rebels en, in de context van Angola, ver van ons bed. Met dat andere, wel dik aangezette verhaal, over droom en werkelijkheid, kan iedereen zich vereenzelvigen. Het heeft een hoge magisch-realistische inslag. Meteen de belangrijkste reden waarom Agualusa dikwijls, en ook op de achterflap van dit boek, wordt vergeleken met Gabriel García Márquez.

De belangrijkste personages zijn de genoemde Benchimol en Hossi, die het strandhotel De Regenboog uitbaat en als rebel meevocht in de bevrijdingsoorlog. Het bijzondere aan Hossi is dat mensen in zijn nabijheid over hem dromen. Hij wordt gedroomd en dan heeft hij altijd een paars jasje aan. Benchimol op zijn beurt droomt eerst over een betoverende vrouw (‘Vrouw-met-het-Suikerspinkapsel’), waarna hij foto’s bekijkt afkomstig van een fototoestel dat hij heeft gevonden en haar op de afbeeldingen herkent. Vervolgens gaat hij via Google Images naar haar op zoek; hij komt zo te weten dat ze een beeldend kunstenaar is die in Kaapstad woont. Hij schrijft Moira, what’s in a name, aan en ze worden een niet-exclusief liefdeskoppel.

In de dagboeken van Hossi lezen we dat hij ooit door een militair van de Cubaanse inlichtingendienst gevangen werd gehouden, in de hoop dat zijn dromen zouden kunnen worden geïnfiltreerd. Intussen wordt Hossi verliefd op Ava, van wie hij gescheiden wordt en die hij op latere leeftijd opnieuw ontmoet. Verder brengt Moira Daniel in contact met de neurowetenschapper Hélio, die een technologie ontwikkelt waardoor de dromen van anderen kunnen worden gefilmd. Dat lukt uiteindelijk ook. Tussendoor gaat Benchimol voor een krantenreportage op zoek naar het verhaal achter een in 2003 verdwenen Boeing 727. En zo wisselt de ene vertelling de andere af. In de marge schreef ik eerst: ‘Verhalenbundel’. Verder in het boek noteerde ik: ‘Anekdotenbundel’. Mijn lectuur was niet erg dwingend. De ene anekdote is de andere niet. Hier schreef ik ‘gebabbel’ en daar ‘dat kabbelt’. Maar op het einde bleken ook de kabbelende en soms gebabbelde anekdotes een functie te hebben gehad.

Sommige schrijvers schrijven zo goed dat je niet meer weet dat je aan het lezen bent, want de taal dringt zich niet op; ze is boterzacht. Dat wordt vandaag dikwijls als een kwaliteit beschouwd, dat je met half geloken ogen kan lezen, als op een snorrende Vespa in een zonovergoten Toscaans landschap. Ook beheerst Agualusa de al lange tijd populaire kunst van de boutade, die je dikbuikig en voldaan intelligent laat wezen:

De tijd is een leugen, maar een noodzakelijke leugen. De dood ook. […]

Een vriendin van me zei ooit dat dromen hetzelfde is als leven, maar dan zonder de grote leugen die het leven is. […] ‘Ik heb helemaal geen last van mijn luiheid. Luiheid is de moeder van alle kunsten.’ […] Het heden creëert het verleden. […] Ik ben niet degene die je daarin verzint (de mensen van wie we houden zijn altijd verzonnen).

Ik heb me tijdens het lezen dikwijls geërgerd aan Agualusa’s verleidingskunst. Zijn overgangen zijn van fluweel. Zijn schrijfhand komt uit een toverhoed. Zijn melancholie heeft de diepgang van zwinnen bij terugtrekkend water. Leesplezier is verbeeldingsplezier. En toch heeft de lezer na de laatste pagina’s een echt brokje Rushdieaanse werkelijkheid in handen, tevens een glimp van de waarheid van Angola. In de laatste twee hoofdstukken wordt de president door de inwoners van Luanda afgezet, nadat de hele gemeenschap de vorige nacht dezelfde droom heeft gehad. Dat lijkt wat zeemzoeterig en als metafoor te ver doorgedreven. En toch werkt het, dankzij de absurdistische logica van de soms oeverloze anekdotes die aan de apotheose voorafgingen en haar voorbereidden.

Althans, het werkt tijdens de leeservaring, wat bewijst dat Agualusa meer nog dan een goede schrijver een uitstekend regisseur is. Maar al snel nadat het doek is gevallen, zal menig westerling, voor wie de dictatuur een vakantiebestemming is, moeten vechten tegen zijn saloncynisme. Tegelijk legt hij zijn hoop – welke hoop dan ook betreffende samenleving en politiek – in de weegschaal. Waar hopen wij op en wat doen wij eraan? Alleen al die vraag, die als een nagedachte blijft hangen en verontrust, maakt dit boek belangrijk. Agualusa’s roman bleek trouwens profetisch: twee maanden na publicatie in 2017 trad president Dos Santos af.

David Nolens

José Eduardo Agualusa: Het genootschap van onvrijwillige dromers (vert. Harrie Lemmens), Koppernik, Amsterdam, 2018, ISBN 9789492313447 / 254p.

Partner Content