Lukas De Vos

Recensie ‘De rechter en zijn beul’ van Friedrich Dürrenmatt: “volstrekt onethisch maar diep gerechtigd”

Lukas De Vos Europakenner

Een pareltje om te koesteren. Strak gebonden, snedig, intelligent en onverantwoord immoreel, een Dürrenmatt fine champagne.

Eerst verschenen als mengelwerk (Der Richter und sein Henker) in Der Schweizerische Beobachter (december 1950-maart 1951), heeft deze korte roman het grote voordeel van seriële cliffhangers. Hij is getrimd, economisch, en baldadig somber.

De moraal wordt twijfelachtig, twijfel is het noodlot van de denkende mens.

Het thema is rechtvaardigheid en rechtzinnigheid. Heeft een mens het recht om een ander te veroordelen op valse gronden als die ander het kwaad als het ware incarneert? De maaglijder commissaris Bärlach, eigenzinnig, ouderwets, intuïtief, met hooguit nog een jaar te leven, maakt zich sterk zijn aloude vijand (die zich nu Gastmann noemt maar van wie we de echte naam nooit te weten komen), met wie hij in zijn jeugd een weddenschap afsloot over misdaad en straffeloosheid, nog te vellen voor hij zelf sterft. De uitdaging ontstond al in Constantinopel, waar voor de ogen van Bärlach Gastmann uitdagend een willekeurige Duitse koopman van de Mehmetbrug het water induwde. Die kon niet zwemmen. De politie besloot bij gebrek aan bewijzen tot zelfmoord. “Juist de gecompliceerdheid van de menselijke relaties maakte het mogelijk om misdaden te begaan die niet kónden worden opgehelderd”.

Bärlach is daarna gaan werken in de Weimarrepubliek, maar in 1933 teruggekeerd naar zijn Zwitserse heimat, zijn “gouden graf” in Bern. Niet uit heimwee, maar vanwege “een oorveeg die hij een hoge ambtenaar van de toenmalige nieuwe Duitse regering had gegeven” – een gebaar dat met de jaren werd omschreven als “schandelijk”, daarna “afkeurenswaardig maar wel begrijpelijk” en nog later als “de enig mogelijke houding”, maar “pas na 1945”. Meteen is ook de politieke onderstroom van deze misdaadroman in sourdine aangebracht.

Want Gastmann woont in een sjieke villa in Lamlingen (Lamboing), waar hij klassieke muziek laat vertolken, terwijl diplomaten roddelen, kunstenaars aan kunst denken, en de industriële genodigden duistere zaken bespreken “waarmee de staat zich niet dient te bemoeien”, aldus vaste gast en volksvertegenwoordiger, kolonel Von Schwendi. Dat er verwijzingen zijn naar nazi-gekonkel is duidelijk. Duitse zakenlui proberen misbruik te maken van de vroeg-separatistische neigingen in de tweetalige Jura (die pas in 2013 een apart Franstalig kanton zou krijgen, “omdat Bern hen verwaarloost”). Von Schwendi oefent na een ongewenst bezoek van Bärlach en zijn medewerker Tschanz, die de bloedhond van Gastmann dood moet schieten, sterke druk uit op Bärlachs overste, Dr. Lucius Lutz (een gesjeesde politicus) die wild is van de Amerikaanse wetenschappelijke onderzoeksmethodes. Bärlach protesteert niet, maar gaat zijn eigen weg. Inzet is immers de moord op zijn beste medewerker, inspecteur Ulrich Schmied. Die is teruggevonden in zijn wagen, kogel door het hoofd, en in smoking. Hij trachtte te infiltreren in de kring van Gastmann, zo blijkt.

Dat wespennest ontrafelt op heel eigen manier Bärlach, waarin hij Tschanz een hoofdrol laat spelen om Gastmann toch te pakken, maar nu voor een misdaad die hij niét begaan heeft. “‘Ik had zondagochtend tegen Gastmann gezegd dat ik iemand zou sturen om hem te vermoorden’. Het duizelde Tschanz. Ijskoude rillingen liepen over zijn rug. ‘U hebt mij en Gastmann op elkaar losgelaten als dieren !’ ‘Beest tegen beest’, kwam het onverbiddelijk uit de andere armstoel. ‘Dan was u de rechter en ik de beul’, hijgde de ander. ‘Zo is het’, antwoordde de oude man”.

Maar beide rollen zijn verwisselbaar, de ene moordenaar kan substituut worden voor de andere, zoals ook eerzucht en afgunst tot moord kunnen leiden. Die existentiële vraag, de zin van een fatsoenlijk leven, spookt door de geest van Bärlach en Dürrenmatt. Vooral omdat er geen ontkomen aan de dood is. Daarvan is Bärlach zich terdege bewust, zeker na de oplossing van de moorden. “De geweldige, begerige levenskracht die nog één keer machtig in hem was opgevlamd, zakte in elkaar, dreigde te doven”. Want alleen een operatie kan hem nog wat extra levenstijd gunnen.

Kunst moet zich uiten waar niemand het vermoedt.

De keuze voor een terminale speurder heeft Dürrenmatt gemaakt omdat die onthechter tegenover de levenskwestie staat, en het betrekkelijke inziet van goed en kwaad, van misdaad en bestraffing. De persoonlijke vete is symbool geworden voor de hele maatschappij, die zelf weerspiegeld wordt in de plotse, onstuimige weersveranderingen in de Jura. Mist, regen, stormwind, opklaringen, stortbuien, dreigende wolken – zij zijn de kobolden die de allesvernietigende drang naar toegepaste rechtvaardigheid vergezellen. Het spanningsveld trilt in alle geledingen, tot de volta op het einde toe.

Dat Dürrenmatt die ingehouden veelgelaagdheid kan samendrukken in een zeer leesbaar, eenvoudig, en zelfs voor de slager en de bakker begrijpelijk verhaal, is een geweldige prestatie. Door de dubbelzinnige en verbleekte waardenschaal “wordt de vraag naar ethische rechtvaardiging van Bärlachs eigen optreden rechtstreeks naar de lezer zelf teruggeworpen”, noteert Gerhard Knapp in een onthullend nawoord. En dat kan maar omdat Dürrenmatt (die overigens zelf als Duitstalige in Neuchâtel woonde, waar nu een museum aan hem en zijn werk is gewijd) al in zijn essay “Theaterprobleme” de rol van de letterkunde tot zijn nulgraad had teruggebracht: “De literatuur moet zo licht worden dat ze op de weegschaal van de huidige literatuurkritiek niets meer weegt: alleen zo krijgt ze weer gewicht”. Kunst moet zich uiten waar niemand het vermoedt. De lezer wordt niet langer afgeleid door hoogdravende klassieke esthetica, door theoretische leidslieden, maar leeft zich onmiddellijk in in de spanning van de beschrijving en het avontuur, en daarmee ook in de grondgedachten die de meeslepende stijl herbergt.

Dat sluit echt toeval uit, zelfs in een politie-onderzoek. Toeval is nog niet beseft inzicht, inzicht is de reconstructie van de drijfveren die de mens doen kiezen tussen goed en kwaad, en hem een eigen grijze zone doen afbakenen, zoals de overtuigde commissaris Bärlach voor zichzelf al heeft bepaald. Daarin spelen de schrijver, het personage én de lezer rechter en beul. De ene veroordeelt, de ander voert de straf uit. Zo dekken ze elkaar, en zijn ze toch medeplichtig. Aan het scheppen van orde, aan gedeelde schuld, aan gelegitimeerde wraak, aan het opboenen van morele waarden. De drie spelers bij lectuur van zo’n boek raken evenzeer vermengd en verhogen dus, paradoxaal genoeg, de onzekerheid over de juistheid van beslissing. De moraal wordt twijfelachtig, twijfel is het noodlot van de denkende mens.

Dat noodlot wil Dürrenmatt elke lezer oplepelen. Alleen de fronsende mens is het leven waardig. Want volgens Bärlach is het “de menselijke onvolmaaktheid, het feit dat we het handelen van anderen nooit met zekerheid kunnen voorspellen, en we het toeval, dat in alles meespeelt, niet in onze overwegingen kunnen inbouwen” die er de oorzaak van is “dat de meeste misdaden onvermijdelijk aan het licht komen”. Wat Bärlach zelf ontkracht door met een kunstgreep, de valse beschuldiging en de moordenaarsruil, de weddenschap toch te winnen. Misschien bestaat het besef van goed en kwaad dan toch uit gewetenloosheid. Gastmann is immers een nihilist. Bärlach een Prinzipienreiter. Maar beiden dragen een absolute overtuiging. Dat kan geen toeval zijn. Gastmann is dood. Bärlach is innerlijk dood. En maagkanker kent geen genade. Het maakt geen verschil of ze bewust of onbewust ter ziele gaan. In de grond is iedereen gelijk.

Friedrich Dürrenmatt, De Rechter en zijn Beul. Amsterdam, Athenaeum/Polak & Van Gennep 2017, 134 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content