Recensie ‘Bling Bling. Diamantroof in Delhi’: “Een verademing in tijden van oververzadiging bij de uitgevers.”

© GF

Jaarlijks zo’n debuut als ‘Bling Bling. Diamantroof in Delhil’ van Jan van der Cruysse, en de Vlaamse misdaadroman verdringt moeiteloos de Scandinavische. Wat een intensiteit!

Jaarlijks zo’n debuut, en de Vlaamse misdaadroman verdringt moeiteloos de Scandinavische. Wat een intensiteit! Doorwrocht, licht soms zwaar pathologische personages, meeslepend avontuur, minutieus onderbouwd, en meesterlijk in de hand gehouden zodat geen losse eindjes overblijven, dat brengt het verhaal van een diamantroof die moeiteloos de afstanden en belangen overbrugt van Maleisië tot Antwerpen.

Van der Cruysse, voorheen twintig jaar woordvoerder van de Zaventemse luchthaven, sinds vorig jaar aan de slag bij communikatiebureau RCA in Hasselt, heeft een krachttoer foutloos afgerond: je raakt, ondanks de wijds opgezette schildering, als lezer minder de weg kwijt in Bling Bling dan in een Dostojevski, ondanks zoveel uiteenlopende nevenplots en dito personages (het lijstje waarvan gelukkig achteraan is opgenomen, per categorie zelfs; liefst een tachtigtal die ertoe doen, van kunstdief Rik Donkers tot Aamar Singh van de Indiase luchthavenpolitie, van Ana de “kleerloze huisgenote van Paata, Lentekhi, Georgië” tot burgemeesteres Marie-Henriette Chévillard van het 3e arrondissement in Parijs, van de Franse wijkagent ‘Colonel Colargol’ – Van der Cruysse kent nog zijn jeugdidolen van het scherm – tot elitesoldaat Roman Tokar).

Die laatste is de tweelingsbroer van de man waarmee de hele odyssee begint: diamantkoerier Sergei Tokar. Sergei wordt op een vlucht naar Delhi onprettig verdoofd maar niet dodelijk vergiftigd, zijn kostbare kistje van 4 miljoen euro in een toilet met een slijpschijfje van zijn pols afgezaagd. Maar wie aan één draad trekt doet het hele spinnenweb van de internationale diamanthandel trillen. Wie één draad afrukt veroorzaakt een onoverzichtelijke kettingreactie en laat van een fijnmazig net alleen kleverige slierten achter.

Enter the protagonists. De eigenaar van de steentjes, de Antwerpse Georgiër Viktor Gogua. Zijn jeugdvriend-weldoener-maffiabaas Paata Sirbiladze in Georgië, een rücksichtlose capo, die ongenadig eigen beschermelingen opoffert. En de centrale katjes om niet zonder handschoenen aan te pakken: veiligheidsverantwoordelijke Albertien van der Valk, onterecht de deur gewezen door Gogua, en de koppige speurder Beerke Wagenmaker van de gerechtelijke dienst in Zaventem. De verwevenheid van de diamantstromen, al dan niet in het zwart, heeft Van der Cruysse op intelligente wijze in kaart gebracht, de geloofwaardigheid van enkele door elkaar lopende complotten en wraakacties is door de bijzonder sterke documentatie, die allesbehalve belerend wordt, griezelig overtuigend.

Komt daarbij dat Van der Cruysse nergens de draad kwijtraakt. Integendeel, hij heeft een stevige greep op een bijzonder complex verhaal dat hij dirigeert als een toondichter, zonder één valse noot. Hij verliest zich nergens in een overbodig nevenplot of een kunstmatig doodlopend afleidingsmaneuver. Het avontuur blijft meeslepend en intens, ook als is het over minder dan vier weken uitgespreid.

Genadeloos winstbejag vertaalt zich in wederzijds bedrog, en vooral in onstelpbaar geweld, een nieuwe trend in de Vlaamse thriller, waarmee ook Luc Deflo (Vlees), Stan Treland (De Zwarte Olifant) of Bart Debbaut (Relikwie) hun moord- en folterscènes kruiden. De tendens was al ingezet door Stan Lauryssens en De Paepe & Depuydt. De intensiteit van het geweld krijgt niet de stilistische uitbarstingen van Lauryssens, maar doet in afschuwelijkheid niet onder voor de blood-and-gore van een slasherfilm.

Twee zieke geesten springen eruit: Boris Darsadze, een zware jongen die onaangedaan maar langzaam een onschuldig wicht met een veeartsenpriem tot een vergiet omprikt, het lijk van haar vriend vilt en versnijdt om het aan de vissen te voeren; en vooral de totaal verknipte (en dus fascinerende) Elisabed Medvedev, het “moordwijf” dat met name in Parijs al haar ongeremde perverse verbeelding tentoonspreidt. Ze hakt letterlijk een diamantair in stukken, en onthoofdt ISIS-gewijs zijn vrouw. Nog even afwerken: “Ze raapt het bebloede scheermes van de grond. Ze pakt het hoofd van Fatiha van de schoot van Eduard en zwiert het hevig rond in alle richtingen. Alsof ze een krop sla droogzwiert. Een breed bloedspoor spat tot op de verste muur en het plafond. Dan legt ze het hoofd terug. Ze stapt naar het lichaam van Fatiha en haalt met een brede houw het scheermes horizontaal over haar buik tot er van alles naar buiten puilt”.

Waarna ze ook de diamantair de keel overhaalt, zijn oor afsnijdt, en als luguber, exhibitionistisch bewijs foto’s maakt voor pers en opdrachtgever. Tot een selfie toe, met haar tong in het oor van het slachtoffer. Maar dat geweld is niet gratuït. Want zelfs in de wreedste scènes voel je dat Van der Cruysse zich wat beschroomd inhoudt en vooral nuanceert: Elisabed heeft een vreselijke jeugd achter de rug, getuige de zelfverminking. Zij is evenzeer het slachtoffer van een kil, harteloos en ongenadig verleden. Van der Cruysse probeert de menselijke ontsporingen nauwgezet te ontleden en te verklaren, zonder didactisch te worden. De feiten zijn wat ze zijn, de daden zijn wat ze geworden zijn.

Even schroomvol is hij wanneer het over liefdesrelaties gaat. Nergens bezondigt hij zich aan platvloerse of geforceerde seksbeschrijvingen, de suggestie en de verwarring van gevoelens gaan veel dieper dan wat dat soort commerciële aflikbladzijden oproept: onwaarachtigheid. Elk facet van het veelgelaagde avontuur beheerst hij: de werking van de diamantwereld, van de luchthavendiensten, van het zwarte circuit, van de Georgische maffia, van de Aziatische omgeving, van Antwerpen en Parijs. Er spreekt veel liefde voor het exotische uit, veel Wanderlust, veel aandacht voor de vreugde van het reizen, veel stadsverwondering. De donkere kant van de mens – homo homini lupus – hangt hij op aan het emblematisch model van de comedy of errors: de bedrieger bedrogen. Maar wel op zo’n subtiele, ingenieuze manier dat zelfs misdaad een summum is van oogverblinding – bling bling.

Het boek is zo gedetailleerd dat ik met veel moeite amper twee foutjes uit de tekst heb gehaald. Van der Cruysse situeert in Antwerpen één van de oudere Japanse restaurants, Fuji San, dat vroeger bij het Japans cultureel centrum in de Stoofstraat lag en dan verhuisde naar het Zuid, aan de verkeerde kant. Fuji San ligt aan de Waalse, niet aan de Vlaamse kaai. En één keer laat zijn rekenkundig vermogen hem in de steek. “We zijn in totaal met 1,2 miljard zielen”, stelt Nitin Rihane van de luchthavenpolitie in Delhi vast. Dat klopt. Maar: “Amper tweehonderdduizend – één op zes – beschikt vandaag over een Resident Identity Card“. Als ik kan tellen (en dat kan ik) kom ik uit op 200 miljoen, die duizend is fors onderschat.

Spijkers op laag water natuurlijk. De volheid van deze thriller, die zich nauwelijks laat samenvatten door zijn rijke stoffering en vernuftige compositie, zijn volwassen benadering en zijn nooit vertragend verloop, slaat de lezer murw. Ik vraag me af hoe lang Van der Cruysse aan dit boek gewerkt heeft. Ofwel had hij zeer veel vrije tijd op Zaventem (maar dat geloof ik niet, ik heb hem genoeg lastiggevallen als journalist), ofwel is zijn zelfdiscipline zo groot als zijn brede kennis. En dat is niet de minste verdienste. Eigenlijk velt hij weinig tot geen morele oordelen. Tenzij onrechtstreeks, langs andere personages om. Hij tracht ‘afwijkend’ gedrag te begrijpen door ze te kaderen in een historische en psychologische ontwikkelingsgang. Hij heeft een ontzettend nuchtere kijk op macht en fraude, op wraak, hebzucht en koppigheid. Hij houdt strak de hand aan snel verschuivende locaties en gezichtspunten. Een voorbeeldige diavoorstelling.

En vooral: hij kan schrijven. Niet spectaculair misschien, maar zonder franjes, zonder aanmatiging, zonder kapsones. Een verademing in tijden van oververzadiging bij de uitgevers. Een opluchting tussen het letterkundig hoogdravend gezemel dat moet leven van overheidssubsidies. Een boek om mee te nemen op strandvakantie, en je ongerust over de schouder doet omkijken in de diamantwijk. Een boek dat nog de sfeer ademt uit de tijd “toen kippevel nog zonder n geschreven werd en product met een k”. Zoals het hoort.

Bling Bling is bikkelhard als Sing Sing en zo uitnodigend als de Kreeftskeerkring waarop alle actie zich afspeelt. Ik denk zelfs dat ik deze thriller kan gebruiken als een Baedeker-reisgids om India te bezoeken. Moet ik toch eens uitproberen. Bling Bling is een wegwijzer door de duistere krochten van de overbevolkte samenleving, de gierigheid van rijkdom, de onderdrukte begeerten, en de wereld van straf en boete. Een handzame bijbel.

Lukas De Vos

Jan van der Cruysse, Bling Bling. Diamantroof in Delhi. Antwerpen, Davidsfonds 2016, 528 blz.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content