Philip Hoorne bloemleest zichzelf

In ‘Grootste Hits! De Jaren Nul’ bloemleesde Knack-recensent Philip Hoorne de beste gedichten uit zijn drie eerder verschenen bundels. Een gesprek over zijn grootste hits en over de kick van het perfecte gedicht.

Philip Hoorne, Grootste hits! De Jaren Nul, Van Gennep, Amsterdam, 2009, 64 p., ISBN 9789055152285, € 12,50.

In ‘Grootste Hits! De Jaren Nul’ bloemleesde Knack-recensent Philip Hoorne de beste gedichten uit zijn drie eerder verschenen bundels. Een gesprek over zijn grootste hits en over de kick van het perfecte gedicht.

‘Grootste Hits’ is een selectie uit drie bundels en bevat 55 gedichten, waarvan 4 niet eerder gepubliceerde.

Hoe heb je precies geselecteerd welke gedichten erin mochten, en welke niet?
Philip Hoorne: ‘Grootste Hits! De Jaren Nul’, want zo heet de bundel eigenlijk, bevat een persoonlijke selectie uit ‘Niets met jou’ uit 2002, ‘Inbreng nihil’ uit 2004 en ‘Het ei uit mezelf’ uit 2005. Verhoudingsgewijs zitten daar meer gedichten tussen uit mijn laatste bundel, een dichter evolueert nu eenmaal en verwerft gaandeweg een eigen stem. Uit mijn debuutbundel heb ik een aantal gedichten met een flinke scheut melancholie niet weerhouden, omdat ik dat stadium een beetje voorbij ben. Ik had 55 gedichten, die net in een boek van 64 pagina’s pasten, maar heb uiteindelijk beslist om er vier weg te laten ten voordele van nieuw werk. Zo sluit ik mijn jaren nul af met één oog op het verleden en één oog naar de toekomst gericht.

Je poëzie heeft een weemoedige, donkere kant, en een lichte, humoristische kant. Welke kant ligt jezelf het meest na aan het hart?
Hoorne: Ik ben op mijn best als ik die donkere en die lichte kant in elkaar laat overvloeien binnen hetzelfde gedicht. Critici hebben vaak gewezen op de wereldjes die ik schep in mijn gedichten. Het gaat mij echter nooit alleen om het decor, maar om de mensen die die werelden bevolken. In mijn werk staat de mens, met al zijn gaven, gebreken en onnozelheden, centraal. Ik noem die mens graag ‘ik’. Ik zal heus wel weten hoe de mens – en iedere mens is minder uniek dan hij zelf graag denkt – in mekaar steekt, want ik ben er zelf een. (grijnst)

Welke dichters zijn je voorbeelden, zowel wat de weemoed betreft als wat de humor betreft?
Hoorne: De dichters waar ik van houd – ik noem bijvoorbeeld Menno Wigman, Ingmar Heytze, Luuk Gruwez – hebben nogal eens een haat-liefdeverhouding met de poëzie in het algemeen en hun eigen poëzie in het bijzonder. Ze koppelen zelfrelativering aan fierheid. In die houding, die ook de mijne is, zit een tegenstelling die mij bevalt.

Je bent, behalve dichter, ook zelf recensent, niet alleen voor Knack, maar ook voor je eigen recensiewebsite Poëzierapport. Gebruik je dezelfde of andere maatstaven om je eigen werk te beoordelen tegenover dat van andere dichters?
Hoorne: Bij Poëzierapport, ooit door mij opgericht om dichtbundels meer onder de aandacht te brengen, laat ik vooral andere medewerkers schrijven en ben ik zowat het manusje-van-alles. Ik lees natuurlijk veel bundels en altijd met tonnen goede wil. Heel af en toe word ik door een gedicht overdonderd. Dat zoek ik dus op: de kick van het bijna perfecte gedicht. Het is een zeldzame ervaring. Ook voor mijn eigen werk leg ik de lat hoog en steeds hoger.

Je ‘Grootste hits!’ bevatten ook vier ongepubliceerde gedichten. Je neemt er de opgefokte wereld van recepties, party’s en media in op de korrel. Is dat een lijn die je wilt doortrekken in een eventuele nieuwe bundel?
Hoorne: Is dat zo, dat van die opgefokte wereld? Zo heb ik het in elk geval niet bedoeld. Ik schrijf losse gedichten en probeer die dan te ordenen of aan elkaar te schakelen in een voor mij logische volgorde. Dat geldt ook voor die vier nieuwe gedichten. Ze kunnen alleen maar in de volgorde staan waarin ze staan, maar ze vormen absoluut geen eenheid. Als mijn volgende bundel het niveau haalt van deze vier gedichten, dan is er iets heel moois in de maak.

Bart Van der Straeten

Partner Content