Paul Claes – De leeuwerik

Paul Claes schreef met De leeuwerik, een romance over een Provençaalse troubadour, zijn miniversie van De naam van de roos: minder spannend, maar wel even suggestief.

Paul Claes – De leeuwerik

Uitgeverij: De Bezige Bij, Amsterdam

Aantal pagina’s: 240

Prijs: 19,50 euro

ISBN: 978-90-234-6279-8

Wie wil weten hoe middeleeuwers dachten, kon tot nu toe het best terecht in De naam van de roos van Umberto Eco. Paul Claes, die naast zijn vertalerswerk ook naam en faam verwierf met zijn historische romans, pakt nu uit met De leeuwerik, waarin de mentaliteit van de middeleeuwer in de twaalfde eeuw en het thema van de hoofse liefde centraal staan.

Eco had het in zijn detective over de eerste helft van de veertiende eeuw en kon er terloops ook zijn semiotische passie in kwijt. Claes wekt de vroege middeleeuwen in de Provence weer tot leven en maakt via het hoofdpersonage duidelijk hoe hijzelf vandaag tegen literatuur aankijkt.

Intertekstueel variëren op bestaande modellen, zoals de tropator-troubadour negenhonderd jaar geleden al deed, dat is ook de poëtica van Paul Claes. In die zin is deze hoofse liefdesgeschiedenis niet zomaar een literaire verkenning van de middeleeuwse tijdsgeest, maar eveneens een pro domo van Claes zelf.

‘De luit danste op mijn rug als de vleugel van een engel.’ Het duurt lang voordat Raimon, protagonist in De leeuwerik, zijn roeping van speelman of troubadour ontdekt en de luit ter hand neemt die hem beroemd zal maken. Eerst moet hij als novice in het klooster van het Zuid-Franse Miraval ontdekken hoe zijn oom-abt de katjes in het donker knijpt.

Van observator van de verboden liefde van de abt wordt hij viator: als straf voor zijn voyeurisme moet hij op pelgrimage naar Santiago de Compostella. Onderweg leert hij zijn ware roeping kennen en ook zijn echte liefde. Azalaïs, vrouw van Rocabruna en zelf troubadour, neemt Raimon in dienst als haar page én hoofse minnaar.

Ondertussen worden beide tortelduifjes meegesleept in de maalstroom van de geschiedenis. In een wervelende finale verliezen ze alles, komen ze terecht in de draaikolk van de ketterse katharen om uiteindelijk toch nog elkaar te vinden – maar zoveel sadder en wiser.

De wijze woorden van de monnikenleraar Faustinus van in het begin krijgen dan hun volle lading: de liefde ( amor) is onlosmakelijk verbonden met de dood (mors) zodat, aldus deze voorloper van Sigmund Freud, je maar beter op zijn Romaans van amors (liefde én dood in een) kunt spreken.

Claes suggereert met een inleidend citaat uit het beroemde leeuwerikenlied van de Occitaanse troubadour Bertrand de Ventadour dat hij een romaneske monografie maakte over deze minstreel. (Of over de troubadour Peire Vidal die op goede voet stond met dame Azalaïs van Montferrat.)

Maar eigenlijk wilde Claes laten zien hoe de moderne literatuur, zoals hij die zelf met brio bedrijft, in de Zuid-Franse hoofse lyriek van de twaalfde eeuw werd geboren. Het autonome spel met woorden vindt daar zijn wonderlijke oorsprong: ‘Elk lied was een troop, een variant op een vorig lied.’

En natuurlijk dat in de middeleeuwen dit jongleren met woorden een religieuze ondertoon had: ‘Zoals God een heelal vol harmonie schept, verbinden zij ( dichters en musici, nvdr) in hun kunst alles met alles: tonen met tonen, betekenissen met betekenissen.’

Knap hoe de erudiete Claes de middeleeuwse manier van kunst maken maar ook van hoofse liefde beleven, oorlog voeren en overleven tout court in dit liefdesverhaal verweeft. Je komt zo de geboorte van de notenbalk door Guido van Arezzo te weten, de allegorische manier van denken van de middeleeuwer tot en met de kathaarse misantropie: ‘Wij rouwen om elk kind dat geboren wordt. Iedere geboorte is een overwinning van de Prins van de Duisternis.’

En natuurlijk dat Claes, de superbe exegeet van gedichten, het niet kan laten om ook een masterclass poëzieanalyse in een fragment te verwerken. Raimon heeft het dan met name over de beroemde eerste Tityrus-versregel van Vergilius in diens Bucolica: ‘Het getinkel van de geitenbelletjes trippelde door zijn zesvoetig vers.’

Zoals Claes al in De kameleon de achttiende-eeuwse verlichte pruikentijd tot leven bracht, of de humanistisch-decadente tweede eeuw van Hadrianus in Psyche, zo weet hij in De leeuwerik de twaalfde hoofse eeuw op te roepen in al haar dubbelzinnigheid van creatieve en destructieve passie. Oorlog, geweld en bedrog waren schering en inslag.

Maar op die mestvaalt groeide dus ook de bloem van de liefde en de hoge literatuur. De leeuwerik is De rode ridder voor volwassenen. Johan heet hier Raimon en diens blonde stripvamp wordt omgetoverd tot Raimons muze Azalaïs: ‘Ik slaap in duisternis, / Azalaïs, / uw Maan verrijst weldra, / Lucifera.’

Frank Hellemans

Partner Content