‘Eigenlijk ben ik opgegroeid in een Turks dorp, maar dan binnen een Nederlandse stad’

© KAAT PYPE

Vier jaar geleden verscheen de Nederlandse schrijver Özcan Akyol uit het niets aan het literaire firmament. Het levensverhaal van de ex-bajesklant uit een kansarm gezin van Turkse gastarbeiders ging meer dan 30.000 keer over de toonbank. In zijn tweede roman rekent hij af met zijn tirannieke vader. ‘Mijn ongelukkige jeugd is een zegening gebleken.’

‘Nee, ik hou geen rekening met het gedrag van mijn personage in mijn boeken. Ik hoef me niet te verantwoorden voor zijn daden, want ik schrijf fictie. Al mijn verhalen zijn waargebeurd, maar het is niet letterlijk wat er gebeurd is. Ik heb tijdstippen veranderd, dialogen aangepast, personages uitgevonden. En toch is het allemaal waargebeurd. Ik lieg de waarheid bij elkaar.’

Het levensverhaal van schrijver Özcan Akyol (31) is nochtans een echte biografie waard. Als kind van ongeletterde gastarbeiders groeit hij op in armtierige omstandigheden. Na een ongelukkige jeugd raakt hij op zijn achttiende betrokken bij een rondtrekkende dievenbende. Hij werd opgepakt en zat enkele maanden in een zogenaamd huis van bewaring, waar hij in voorarrest zat in afwachting van zijn proces. In die bajes ontdekte hij eerder toevallig zijn roeping als schrijver. ‘Omdat ik een contactverbod had, toonde een van de cipiers mij de bibliotheek. Daar heb ik voor het eerst een boek gelezen. Ik ben begonnen bij Baantjer, maar al gauw las ik Kafka.’

Akyol vertelt het allemaal op zijn eigengereide gortdroge manier, alsof zijn levensloop de normaalste zaak van de wereld is. Zijn verhaal bleek alvast een dankbare bron van inspiratie. Zijn debuutroman Eus werd onverhoopt een bestseller. Zopas is met Turis zijn tweede roman uitgekomen, een bikkelharde afrekening met zijn vader. Akyol senior is een alcoholicus die zijn kinderen mishandelt en arbeidsongeschiktheid veinst. Zijn uitkering verbrast hij als een toerist aan alcohol en bordelen, wat hem de weinig flatterende bijnaam ‘Turis’ oplevert. ‘Dit boek is echt als revanche bedoeld’, geeft hij toe wanneer we hem opzoeken in zijn geboortestad Deventer. ‘Ik vond het frustrerend dat ik op geen enkele manier bij mijn vader kon binnendringen. Ik hoopte dat ik iets zou ontdekken waardoor ik hem zou begrijpen. Misschien had ik zelfs een sprankeltje hoop dat er een goede verklaring bestond waarom mijn vader zich zo verschrikkelijk gedraagt. Maar die is er gewoon niet. Sommige mensen zijn gewoon door en door slecht.’

Economische migranten zijn doorgaans op zoek naar een betere toekomst voor hun kinderen. Bij uw ouders is daar niets van te merken.

ÖZCAN AKYOL: Het is niet echt duidelijk met welk motief mijn ouders zich voortgeplant hebben. Ik vermoed dat ze ergens wel de intentie hadden om ons een beter leven te geven, maar dat ze er nooit echt over nagedacht hebben. Ik denk dat mijn ouders kinderen kregen omdat iedereen dat deed in de buurt. Ze gingen er waarschijnlijk van uit dat het volstond om ons naar school te sturen en eten te geven.

Uw vader lijkt nooit enige liefde te tonen, maar eiste toch discipline van u en uw broers. Spreekt daaruit geen bekommernis?

AKYOL: Dat is puur machtsvertoon. Het was een manier om zijn eigen miserabele leven waarde te geven door als huistiran zijn familie te besturen. Mijn vader had geen boodschap aan fatsoen. Alles wat hij zei, stond haaks op wat hij zelf deed. Wij mochten niet drinken, maar hij was zelf constant dronken. Wij moesten brave burgers zijn, maar hij ging zelf constant naar bordelen. Hij deed maar wat.

U noemt hem in het boek altijd ‘Turis’, nooit ‘vader’.

AKYOL: Het zou te veel eer zijn om hem vader te noemen. Ik heb tien jaar geleden met hem gebroken, dus ik hoef hem niet meer aan te spreken. Als ik over hem praat, noem ik hem ‘die klootzak’ of ‘die hufter’. Net als mijn moeder trouwens, die nog altijd met hem getrouwd is.

Haat u hem?

AKYOL: Nee, want hij heeft me de inspiratie gegeven voor twee boeken. Hij heeft me een personage geschonken dat ik nooit zelf zou kunnen bedenken. Mijn ongelukkige jeugd is een zegening gebleken. Als schrijver haal ik weinig uit de gelukkige momenten in mijn leven. Ik ben pas vader geworden. Dat maakt me ontzettend gelukkig, maar in literaire zin heb ik er weinig aan.

Dat zullen uw kinderen graag horen.

AKYOL: Ik vind geluk gevaarlijk. Het maakt je apathisch, je verliest er scherpte door. Ik voel me veel comfortabeler bij ongeluk. In mijn jeugd had ik voortdurend problemen en redenen om ongelukkig te zijn. Ik gedij bij ellende.

Wanneer zag u in dat uw familie anders was?

AKYOL: Als klein jongetje merkte ik redelijk snel dat mijn vader zich apart gedroeg. De Turken in de buurt waren redelijk vroom, maar mijn vader liep constant dronken over straat. Het echte besef kwam pas tijdens het schrijven van het boek. Toen pas besefte ik dat mijn ouders echt wel raar waren. Mijn ouders zijn eind jaren zeventig als gastarbeiders naar hier gekomen. Ze zijn analfabeet, en spreken vandaag nog altijd geen Nederlands. Ze hebben nooit op een basisschool gezeten. Ze zijn letterlijk van een berg in Turkije geplukt en hier aan de lopende band geplaatst.

Mijn ouders zijn in al die tijd niet geëvolueerd. Ze denken over alles nog exact hetzelfde als toen ze hier als gastarbeider aankwamen. Ik heb me ontwikkeld: ik heb gestudeerd, ik ben schrijver geworden, ik ben opgegaan in de Nederlandse maatschappij. Zij zijn zich van elke vorm van verandering blijven afsluiten. Mentaal wonen ze nog altijd in het bergdorp waar ze geboren zijn. Ze hechten meer belang aan de mening van een oom die vierduizend kilometer verder in Turkije woont dan aan wat mensen hier denken.

Hoe kom je in zo’n gezin in contact met de Nederlandse cultuur?

AKYOL: Niet! Eigenlijk ben ik opgegroeid in een Turks dorp, maar dan binnen een Nederlandse stad. We luisterden naar Turkse muziek, keken naar Turkse journaals via de schotelantenne. De eerste schooldag was een regelrechte cultuurshock. Ik had nooit gedacht dat de lessen níét in het Turks zouden zijn. Ik wist niet beter, want ik sprak geen woord Nederlands. Ik sprak mijn juf aan in het Turks, en ze bleek me niet te verstaan.

Hoe hebt u het Nederlandse integratiebeleid ervaren?

AKYOL: Ik vind dat de overheid mijn integratie vooral heeft tegengewerkt. Ik kreeg in het lager onderwijs bijvoorbeeld verplicht Turkse taalles. Met zes à zeven leerlingen werden we elke week twee uur afgezonderd. Wij hadden een grote taalachterstand Nederlands, maar we werden uit de les weggenomen om nog meer Turks te leren. De Nederlandse overheid was kennelijk bang dat we van onze Turkse identiteit zouden vervreemden. Dat is toch de wereld op zijn kop? De overheid heeft juist de taak ervoor te zorgen dat wij volwaardig Nederlander zouden worden.

Hoe is het mogelijk dat je ouders na veertig jaar nog niet geïntegreerd zijn?

AKYOL: Ik verwijt de Nederlandse overheid dat ze hun kansarmoede in stand heeft gehouden. Door moskeeën, theehuizen, koffiehuizen en zelfs voetbalclubs te subsidiëren, heeft de overheid de Turken aangemoedigd om vooral niet buiten hun eigen gemeenschap te komen. Je hebt hier in Deventer een voetbalclub waar alleen kinderen van gastarbeiders spelen. Er heeft gewoon geen enkele vermenging plaatsgevonden. Veel integratieproblemen heeft de overheid zelf gecreëerd.

Hoe bedoelt u?

AKYOL: Al die subsidies hebben ervoor gezorgd dat veel Turken en Marrokkanen nooit in contact zijn gekomen met de Nederlandse normen en waarden. Jodenhaat was bijvoorbeeld doodnormaal waar ik opgroeide. Veel van mijn generatiegenoten vinden homoseksualiteit nog altijd vies. Door die verenigingen te subsidiëren, heeft de overheid die gevoelens gecultiveerd, in plaats van ze te bestrijden.

Suggereert u dat de overheid dat met opzet heeft gedaan?

AKYOL: Ik denk niet noodzakelijk dat ze de verkeerde intenties had. Alleen is de uitvoering volslagen onnozel gebleken. De overheid is veel te betuttelend geweest in haar omgang met vreemdelingen. Ze ging ervan uit dat die zielige allochtoontjes haar hulp nodig hadden, en dat ze dus niet het recht hadden eisen te stellen. Ik denk dat er ook een zekere wroeging speelde, omdat die gastarbeiders zich vaak letterlijk kapotgewerkt hebben.

Ziet u vandaag beterschap in het integratiebeleid?

AKYOL: Ik constateer dat veel van mijn klasgenoten uit de basisschool vandaag amper Nederlands spreken. Ze kunnen geen brief van de gemeente lezen. Ze wonen hier, maar ze zitten met hun hoofd in Turkije. Op een bepaald moment is het ook gewoon te laat. Op je dertigste word je geen Nederlander meer.

Hebben ze dat niet aan zichzelf te wijten? Kiezen ze er niet voor om Turk te zijn?

AKYOL: Als je Turken en Marrokkanen voortdurend hebt aangemoedigd om zich onderling te verenigen, moet je niet verbaasd zijn als ze op zoek gaan naar hun islamitische roots. Ze hebben constant het gevoel gekregen dat ze er niet bij horen. Nederlanders met een achtergrond zoals de mijne worden constant aangesproken op hun etniciteit. Ik maak deel uit van wat ik de pechgeneratie noem. We zijn een overbruggingsgeneratie, die moet strijden om erkend te worden. We zijn minimaal vertegenwoordigd: er zijn amper schrijvers, advocaten of huisartsen van vreemde origine. Dat is normaal: we komen van ver.

U hebt een voorbeeldfunctie.

AKYOL: Nee, ik ben ongewild pionier. Ik ben ervan overtuigd dat het goed komt. Over enkele jaren heb je in alle lagen van de bevolking Nederlanders met een kleurtje. Ik denk dat ik daartoe een steentje bijdraag. Al erger ik me er ondertussen natuurlijk kapot aan dat ik altijd moet uitleggen dat ik gewoon Nederlander ben. Dat ik in 2010 óók de finale van het WK voetbal heb verloren. Dat ik er geen idee van heb welk weer het momenteel is in Turkije.

Hoe gaat u zelf om met uw Turkse roots?

AKYOL: Ik heb afscheid genomen van mijn Turkse identiteit. Turkije is voor mij een vreemd land. Ik ben er misschien vijf keer met vakantie geweest. Als ik twee weken in Turkije ben, raak ik gefrustreerd. Ik kan er niet functioneren. Ik spreek steenkolenturks, niveau middelbare school. Ik begrijp de cultuur niet. Ik ken de omgangsvormen niet. Als ik naar Turkije reis, word ik behandeld – en afgezet – als een Nederlandse toerist. Voor hen ben ik een buitenstaander. Het is echt niet zo dat ze met gespreide armen op ons staan te wachten.

U bent opgegroeid in een vrijwel exclusief Turkse omgeving. Hoe bent u Nederlander geworden?

AKYOL: Ik had het voordeel dat mijn vader zo onmogelijk was dat het niet moeilijk was om met mijn roots te breken. Dat is mijn redding geweest. Bovendien waren mijn ouders niet religieus, wat de zaken toch makkelijk maakte. Je kunt perfect én Nederlander én moslim zijn, maar het is geen eenvoudige combinatie. Zelfs als ongelovige is het moeilijk om je aan je afkomst te ontworstelen. Vroeger durfde ik amper een biertje te drinken in het openbaar. Ik was bang dat mijn moeder voorbij zou komen en daar iets op zou zeggen. Of dat de jongens uit mijn school me zouden verwijten dat ik een slechte moslim ben. (lacht) Op een terras zitten en me bedrinken was een soort emancipatie voor mij.

Als je van kindsbeen af te horen hebt gekregen dat bepaalde zaken niet horen, ga je dat op den duur ook geloven. Ik zie veel leeftijdsgenoten daar nog mee worstelen. Een van mijn beste vrienden zuipt enorm veel, maar hij houdt het verborgen voor zijn moeder. Tijdens de ramadan komt hij overdag bij mij eten, maar ’s avonds doet hij alsof hij de hele dag gevast heeft. Op je 31e bang zijn dat je moeder erachter komt dat je alcohol drinkt: dat is toch fundamenteel ongezond?

Bent u door dit boek anders gaan kijken naar uw familie?

AKYOL: Ik ben door het boek vervreemd geraakt van mijn moeder. Toen ik mijn laatste hoofdstuk had herschreven, was ik helemaal klaar met mijn moeder. Ik heb haar talloze keren bewezen dat mijn vader haar om de haverklap bedriegt, maar ze blijft gewoon met hem samen. Omdat de mensen van het bergdorp waar ze veertig jaar geleden vertrokken is vinden dat je niet hoort te scheiden. Ze zoekt het maar uit.

Hoe is de literaire wereld voor een ex-bajesklant?

AKYOL: Tja, ik ben toch een beetje de vreemde eend in de bijt. Ik ben – net als mijn vader – nogal direct in mijn bewoordingen, en dat is blijkbaar moeilijk onder schrijvers. Ik heb voortdurend ruzie. Ik heb maar enkele schrijversvrienden. Herman Brusselmans, bijvoorbeeld, die bezoek ik weleens. Het ergste is dat ik tegenwoordig voortdurend in Amsterdam moet zijn.

Wat is er mis met Amsterdam?

AKYOL: Ik vind het een verschrikkelijke plek. Het is een stad voor hipsters en toeristen. Vooral in de grachtengordel heerst er zo’n akelig ons-kent-ons-sfeertje. Maar kennelijk mag je dat niet zeggen. In 2014 heb ik eens een column geschreven over wat voor kutstad Amsterdam wel is. Ik heb twee weken politiebescherming gehad omdat ik doodsbedreigingen kreeg. Nee, ik kom zo weinig mogelijk in Amsterdam. Laat die journalisten maar lekker naar Deventer komen.

DOOR JEROEN ZUALLAERT, FOTO’S KAAT PYPE

‘De overheid heeft mijn integratie vooral tegengewerkt.’

‘Over een week word ik voor de eerste keer vader. Dat maakt me ontzettend gelukkig, maar in literaire zin heb ik er weinig aan.’

‘Door al die subsidies voor moskeeën en theehuizen kwamen we nooit in contact met Nederlandse normen en waarden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content