Operettecomponist Franz Lehár: de lustige nazi-vriend

Franz Lehár was serieus fout tijdens de oorlog, aldus Johan Bosveld in ‘Componist van Hitler’, een biografie over de gevierde muzikale entertainer.

Franz Lehár werkte samen met de nazi’s. En hij genoot ervan dat Hitler hem bewonderde. Maar zijn operettes horen tot de fraaiste stukken die ooit zijn gecomponeerd, zegt Johan Bosveld. Hij schreef met ‘Componist van Hitler’ een genuanceerde biografie.
Toen Hitler aan het bewind kwam, had de van herkomst Hongaarse componist Frans Lehár al de meeste van zijn zowat veertig operettes geschreven. ‘Die lustige Witwe’ was al vóór de Eerste Wereldoorlog een succes in Wenen en als jonge knaap had de toekomstige Führer de operette al tientallen keren gezien. Hij zou de rest van zijn leven een groot bewonderaar van Lehár blijven. Vreemd genoeg mocht de muziek van de in Oostenrijk wonende componist in Duitsland tussen 1933 (het jaar dat Hitler kanselier werd) en 1935 niet gespeeld worden. De tekstschrijvers van Lehár waren immers meestal Joden en de componist – zelf geen Jood – vertoefde in bijna uitsluitend Joods gezelschap.

Goebbels

Propagandaminster Goebbels begreep echter de populariteit van Lehárs muziek bij de Duitsers en zag in dat de componist bijzonder bruikbaar kon zijn. Meegenomen: Hitler zou niet langer stiekem naar zijn lievelingsoperettes moeten luisteren, zo merkt Johan Bosveld droogjes op. Lehár verdween van de zwarte lijst, Goebbels zorgde er heel pragmatisch voor dat de door Joden als Leo Stein en Victor Léon geschreven teksten door arische librettisten werden herwerkt en hun namen verdwenen. Léon, librettist van onder meer ‘Die lustige Witwe’, was een van de weinige collega’s voor wie Lehár een woordje ten beste deed bij de nazi’s. De oude man kon in zijn huis blijven wonen.

Intussen dirigeerde Lehár in binnen- en buitenland en verdiende hij ook met zijn eigen uitgeverij enorm veel geld. Overigens bleek hij als componist van operettes nog maar weinig concurrenten te hebben: Offenbach, Fall, Kálmán, Oscar Straus… ze waren allen verboden. En andere componisten verkozen na 1933 het land waar hun Joodse collega’s op de zwarte lijst stonden te verlaten. Onder hen de populaire Robert Stolz die Goebbels trachtte ervan te overhalen in nazi-Duitsland te blijven.

Cadeautje voor Hitler

Op hulp van Lehár moesten maar weinig van zijn collega’s rekenen. Een van de schrijnendste verhalen is dat van dichter en librettist (‘Das Land des Lächelns’) Fritz Löhner-Beda. Na de Anschluss, de annexatie van Oostenrijk bij Duitsland in 1938, vluchtte hij niet tijdig en werd gedeporteerd naar Dachau en later naar Buchenwald waar hij het beroemde Buchenwald-lied schreef.

Omdat hij wist dat Goebbels en Hitler goede contacten hadden met Franz Lehár hoopte hij op diens steun. Tevergeefs, in december 1942 wordt Löhner door een bewaker in Auschwitz halfdood geslagen en sterft hij aan zijn verwondingen en aan uitputting. Lehár liet hem creperen, hoewel hij altijd heeft beweerd dat hij bij Hitler persoonlijk had gepleit voor zijn vrijlating. In geen enkel document is daarvan iets te vinden, aldus Bosveld. Wél dat hij kort na de Anschluss, toen in Oostenrijk de jacht op Joden open was, Hitler nog een verjaardagscadeautje stuurde. Een in leer gebonden programmabrochure van ‘Die lustige Witwe’.

Ere-ariër
Waarom keek Lehár tijdens de naziperiode niet alleen de andere kant op, maar liet hij zich ook gewillig gebruiken door het regime? Zonder moeite had hij zich in bijvoorbeeld Zwitserland kunnen vestigen. Of kunnen uitwijken naar Engeland of Amerika. Angst voor zijn Joodse vrouw Sophie moest hij ook niet hebben. Die werd door Hitler ‘Ehrenarier’ gemaakt. Een van de vele achterpoortjes die de nazi’s hadden bedacht om hun eigen rassenwetten te omzeilen en van waardevolle Duitsers met Joodse voorouders toch ariërs te maken. Marianne Zoff bijvoorbeeld kreeg die eretitel. Ze was de vrouw van de toen immens populaire filmacteur Theo Lingen. Dat ze ooit met Bertolt Brecht was getrouwd, bleek geen probleem.

Opportunist

Bosveld noemt Lehár opportunistisch, hebzuchtig, hoogmoedig, egoïstisch. Krachtige woorden voor een toch genuanceerde biograaf die Lehárs muziek bijzonder fraai noemt. Zonder het applaus van de nazi-bonzen kon hij niet meer leven. Voor zijn Joodse vrienden en collega’s deed hij zo goed als niets. Tot het eind van zijn leven, hij stierf in 1948, was hij bekommerd om zijn fortuin.

Een echte biografie kan je ‘Componist van Hitler’ niet noemen. Bosveld focust in de eerste plaats op de houding van een populair componist tegen een perfide regime. Hij werkt vooral volgens thema’s en slechts gedeeltelijk chronologisch. Dat bevordert de leesbaarheid, maar zorgt wel voor herhalingen. Jammer zijn een paar slordigheden in deze bijzonder leesbare ‘biografie’. Zo wordt Wilhelm Canaris ‘Gestapo-baas’ genoemd en is Fritz Löhner nu eens een geassimileerde Weense Jood, dan weer heet het dat hij ‘een hekel had aan de zogenoemde geassimileerde Joden’.

Fred Braeckman

Johan Bosveld, Componist van Hitler – Franz Lehár, operette en ontkenning in Wenen, Spectrum, 272p., 22,50 euro ISBN 978 90 00 316069

Partner Content