Benno Barnard

O, in Engeland zijn! (3)

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard verlaat de Engelse countryside en daalt af in Churchills oorlogskabinet en dito humor.

Nog altijd maandag …en ik ben nog steeds in Engeland, meer bepaald in Cambridge, dat zijn eigen voorname zelf is, een provinciestad met meer hersenen dan heel Birmingham. Dominante kleur: zandsteengeel, dat met het daglicht mee verkleurende, meest Engelse deel van het prisma. We zijn hier omdat we er toch langskomen en omdat Christopher in Oxford of Cambridge ethologie wenst te gaan studeren (na zijn profvoetbalcarrière). Hij bedoelt dat hij graag voor beesten zorgt en heeft nog niet helemaal door dat ethologie als tak van de zoölogie overwegend uit onwrikbaar positivisme bestaat. ‘Leuven is toch voor losers?’ zegt die arrogante jongeman. Hoe dan ook bevalt dit Cambridge hem en ons. De Engelse grote steden bezitten geen van alle veel zwier of charme en sommige zijn tamelijk geslaagde nabootsingen van de onderwereld; maar veel kleinere steden hebben een markt, een universiteit, een kathedraal of een haven en zijn van een diepe behaaglijkheid, die op de rand van het snoezige wankelt. De vele intieme binnentuinen van de Colleges vieren met een gazon – glad als een dansvloer – en borders die barsten van de bloemen, aangeplant volgens het principe more is more, de etymologische verwantschap van town en tuin. ‘Ik wil best in Cambridge studeren, hoor,’ zegt de appel tegen de boom. ‘Het is hier echt prachtig,’ zegt de vrucht tegen de lendenen. ‘Papa, een boekwinkel!’ roept de splinter naar het oude blok. In die boekwinkel is een volledige wand gewijd aan de geesteskinderen van alumni. De snoepwinkel ernaast is eigendom van Willie Wonka. We wandelen vergenoegd in het aprilzonnetje verder. Een lichte weemoed vervult me als ik bedenk dat ik hier haast twintig jaar geleden met mijn eigen oude blok was. Ik had toen nog een snor, waarmee ik er op foto’s als de baas van een Mexicaans drugskartel uitzie. Thuis dwaalde mijn moeder in een vage paniek door het dal van Alzheimer. We liepen een kerk binnen. Mijn vader stak een kaars aan, viel op zijn knieën en snikte hartverscheurend. Weer in ons hotel besloot ik voor de scheerspiegel dat ik zonder snor minder op hem zou lijken.

Het blijft maar maandag

We bellen onze vrienden Colin en Pamela met de mededeling dat we hun schilderachtige boerengat in Norfolk nu haast bereikt hebben. We worden ontvangen met omhelzingen, de voorpoten van drie geestdriftige honden en een dermate voortreffelijke port dat ik mezelf boven de shrimp cocktail op de ongewone gedachte betrap dat het beleefder zou zijn als je jezelf eerst voorstelde aan het dier dat je in je mond stopt. Later gaat het gesprek over het leven op het platteland. ‘Het zuiden is veel aangenamer dan Norfolk,’ zegt Pamela. ‘Je blijft hier een buitenstaander.’ Stugge boeren die op hun riek leunend naar de vreemdeling staren en pruimtabak voor zijn voeten spuwen als hij om een inlichting vraagt – dat soort platteland ken ik wel: ik woon er. ‘In het zuiden vraag je je af waar toch die Engelse reputatie van afstandelijkheid vandaan komt,’ zegt Joy. In de pubs aldaar ben je, nog in afwachting van je eerste glas bier, al bevriend aan het raken met de vent naast je. Zou het de Engelse taal zijn, die de meest uiteenlopende mensen in staat stelt op zijn minst oppervlakkig met elkaar te communiceren, iets wat de complexe formaliteit van het Frans en de nauwkeurige nevelachtigheid van het Duits zo moeilijk maken?

Dinsdag

Onderweg naar Londen. Joy rijdt. Vader Barnard heeft een welverdiende hoofdpijn, maar leest desondanks een oude boekenbijlage van The Daily Telegraph, die hij van Colin heeft gestolen. ‘With most of Europe in Adolf Hitler’s hands, Britain was in a grim predicament in 1941 but that year Collins, the publisher now known as HarperCollins, launched a remarkable series of social history books called Britain in Pictures. The books were designed to boost morale but perhaps also record the British way of life in case the Germans completed their European campaign by successfully crossing the English Channel.’ De zinnen worden vlekkerig; uit de vlekken ontstaat het nu niet meer bestaande gezicht van mijn vader, dat gezicht van een gepensioneerde Britse kolonel. Nooit kon hij zijn emoties bedwingen als hij over de oorlog en de Engelsen sprak: ‘Ze déden het toch maar, die jongens van twintig, in hun Spitfires boven de Noordzee. En Churchill hééft die verdomde nazi’s toch maar bijna in zijn eentje tegengehouden…’ Hij slaat met zijn vuist op tafel. Het is allemaal onnoemelijk lang geleden net gebeurd. Hij houdt van de Engelsen. Nu verandert zijn snor in ‘George Orwell’en zijn trillende mondhoeken worden ‘wrote about’ en zijn grijze ogen zeggen ’the British people’… Ik ken dat liefdevolle sarcasme van Orwell over zijn landgenoten. Ook ik houd van de Engelsen. Mijn ogen worden vochtig. Waarom ontroert dat besef me nu toch? Van een volk houden – ik? Is het niet lachwekkend? Maar we stoppen bij een pompstation en ik moet een Indiër met een beleefd schommelend hoofd tien pond betalen om legaal in Londen te mogen rondrijden.

Dinsdagmiddag We dalen de trap af naar de War Rooms, het slecht beveiligde ondergrondse complex vanwaar Churchill zijn oorlogskabinet dirigeerde en de vrije wereld redde. Het bestaat uit vele kleine ruimten: rond die tafel vergaderden ze; daar hangen de stafkaarten, waarop de landschappen en steden van het Verenigd Koninkrijk en het Vasteland zich rondom een miljoen gaatjes – zeventig jaar geleden gemaakt door spelden met een gekleurde knop – aan zichzelf zijn blijven vasthouden; in dat kamertje staat het bed van Winston en ginder het bed van Clementine, zodat de vraag zich opdringt of de echtelieden hier ooit… maar verdomd, daar ligt waarachtig de peuk van een Havaan, waarvan men enkel de rook niet heeft weten te conserveren… Om ons heen schuifelen de bezoekers voort op het ritme van hun ‘scuse-me’s’. Ik kijk naar de foto op het omslag van het ‘Guidebook’. Het is een beroemde foto. Hij draagt een bolhoed, een streepjespak en een vlinderstrikje met witte stippen. Tussen zijn lippen diezelfde sigaar; in zijn handen een machinegeweer. Terwijl half Europa tot de tanden ontwapend was, verzonken in de halfslaap van de toenmalige politieke correctheid, pakte hij een machinegeweer op. Hij – het soort man dat slaapt met het licht aan omdat het donker bang voor hem is – vroeg zich met zoveel woorden af of Hitler soms een nieuwe islam wilde stichten. Nog altijd heeft zijn retoriek de uitwerking van een dubbele single malt op mijn gemoed. Ik word er opgewonden, dronken en een beetje misselijk van. Het komt door die turfsmaak van de werkelijkheid waarmee de alcohol is gestookt. ‘Moet je horen wat Churchill zei,’ zeg ik tegen mijn gezin. We staan bij de microfoons in zijn office-bedroom: twee kantelbare blikjes schoensmeer op houten zuiltjes, die hier door de BBC zijn geïnstalleerd. Met behulp van dit antiek bemoedigde hij de Engelsen en de mensen in de bezette landen. En hij maakte ze aan het lachen: de Engelsen hebben immers van de nazi’s gewonnen dankzij hun gevoel voor humor. ‘Hij zei: We are all worms, but I do believe that I am a glow-worm.’

Wordt vervolgd

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content