Benno Barnard

O, in Engeland zijn! (2)

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard wandelt rond in het oudste Engelse privéhuis en voelt zich euforisch.

Maandag

Onderweg naar Norfolk. Zoals de zon aan het eind van een regenachtige middag het paars van een liturgisch gewaad kan aantrekken, of ’s avonds haar diepste rood over de velden kan uitgieten – een leeglopende halsopening na een onthoofding – zo begint ze haar ochtend boven Cambridgeshire als een hostie. Maar de nevels lossen op, en nu begint haar dans met de wolken. Ze wisselt voortdurend van partner. Woorden schieten me te binnen, ooit voor het eerst gelezen of gehoord in verband met Engelse zomerluchten: billowing cloudsobfuscating the sun… Ze behoren tot de woordenschat van een lezend kind, tot de kennis waar continentale managers nooit aan toe komen. Waarachtig, geheel in strijd met mijn regenachtige karakter ben ik nu al 48 uur gelukkig, en vandaag, badend in dit superieure aprillicht, gelukkig op het euforische af!

We rijden Hemingford Grey binnen, waar zielsvergenoegde bejaarden ‘in het zonnetje’ met elkaar staan te babbelen, zo gehaast als mensen die een eeuw geleden op een kruispunt zijn blijven staan poseren voor de fotograaf. Wat is dat toch met Engeland en de tijd? Het eiland is zijn eigen tijdmachine en de bevolking heeft een elders onvindbaar collectief historisch bewustzijn. Het is alsof iedereen in Engeland – het soort iedereen dat ik steevast ontmoet – ‘An Experiment With Time’ heeft gelezen, dat rare wijsgerige boek van J.W. Dunne, uit 1927, waarvan de centrale propositie luidt dat alles tegelijkertijd gebeurt. Voor ons bewustzijn is dat onvatbaar, als gevolg waarvan we de tijd ervaren alsof de dingen zich achtereenvolgens afspelen. Dat moet een troostrijke gedachte zijn geweest, zo kort na de Grote Oorlog, die de akkers van Frankrijk en België paars had gekleurd. Ik denk dat T.S. Eliot er bij het schrijven van ‘The Four Quartets’ door beïnvloed is geweest – in elk geval lag het aan de basis van ‘The Children of Green Knowe’ van Lucy M. Boston.

Van wie? Van een dame, die in de jaren dertig in dit dorp The Old Manor kocht, een vervallen huis waarvan het centrale deel uit de Normandische tijd dateert, dat wil zeggen van rond 1130. Voor dat huis zijn we hier. De schrijfster heeft het gerestaureerd; ook heeft ze de verwilderde tuin getemd, er oude rozenrassen gekweekt, hagen in de vorm van dieren gesnoeid, en er iets van gemaakt wat, ben ik bang, alleen Engelsen kunnen maken: een tuin die het onnavolgbare, permanent geschapen midden houdt tussen romantisch gegroeid en gestreng gesnoeid (dat moet de creatieve kern van de hele Engelse cultuur zijn). En in dat midden verrijst het huis, dat de overgangsfase van niet meer gebouwd naar nog

niet organisch vertegenwoordigt. Lucy ging er na haar scheiding wonen met haar zoon Peter, die de tekeningen voor het boek zou maken. Het is het oudste permanent bewoonde privéhuis in het Verenigd Koninkrijk.

Heel laat in de geschiedenis van het huis verscheen het boek, in 1954, mijn geboortejaar. Het speelt ook in die tijd, maar aangezien alles tegelijk gebeurt dus ook in vroeger tijden. Geen wonder dat de hoofdpersoon – Toseland of Toby – met zeventiende-eeuwse kinderen speelt, die gewoon doorgeleefd hebben, al zijn ze dan een beetje onzichtbaar geworden. Ja, dit is een van die boeken die mij al op jeugdige leeftijd voor een carrière in het bankwezen ongeschikt hebben gemaakt! En nog altijd begeleidt mij de verfrissende gedachte dat ik ook in 1130 geboren ben.

Wandelend langs de rivier The Great Ouse bereiken we het landgoed. Toen Lucy hier net woonde, kort voor de oorlog, vertelt Diana Boston ons, was er een grote overstroming: het water negeerde de tuinmuur en klotste tegen de achterdeur. In het eerste hoofdstuk van het boek bereikt Toby het huis van zijn overgrootmoeder met een bootje en dat is een onvergetelijke oerscène, een apocriefe snipper Oude Testament. ‘Hebben jullie allemaal het boek gelezen?’ vraagt Diana. We staan bij de achterdeur, die inmiddels is opgedroogd. We hebben allemaal het boek gelezen. We mogen het huis in. Ook deze entree is niet ‘realistisch’ in de in onze kwelders gebruikelijke zin van het woord. We stappen wel ‘echt’ een huis binnen, maar we betreden tegelijkertijd een ‘historisch geladen ruimte’, als ik me zo overgevoelig mag uitdrukken, waar alleen een verfijnd instrument in staat is de ons omringende substantie te meten. Die substantie heet Tijd. Zo’n instrument ben ik.

Diana Boston is de weduwe van Peter. Statig, energiek, tegen de tachtig. Ze spreekt over ‘Lucy’ met de informele wellevendheid die leden van de hogere klasse altijd bij zich hebben als een padvinder zijn zakmes. Ik heb Diana gevonden op het internet. Een mail gestuurd alsof ik een boer was die om een ontvangst op het kasteel verzocht. Die mail vertrok om 11 uur ’s avonds. Engelsen zijn gek, vooral oudere dames uit de betere kringen. Lang na middernacht kreeg ik antwoord: ze zou ons met het grootst mogelijke genoegen rondleiden.

Dat rondleiden voert ons nu naar de woonkamer, waar de bloemetjesstof van Lucy’s leunstoel bij de haard nog de indentatie van haar derrière bewaart; waar het manuscript van ‘The Children of Green Knowe’, kroontjespenletters in een schrift met zwarte kartonnen kaften, ligt te wachten of er nog meer verhalen komen; waar haar foto’s, schilderijen en bibelots zich staan te vervelen; waar we door de schoorsteen omhoog mogen kijken naar de balzaal van de zon. ‘De regen en sneeuw vallen hier gewoon op het vuur, maar het dooft nooit uit,’ zegt Diana. ’s Winters schreef Lucy in deze kamer en ’s zomers tuinierde ze. ‘Met schrijven begon ze pas op haar vijfenzestigste. Toen ze de negentig al gepasseerd was, tuinierde ze nog steeds.’ Haar leven paste goed bij haar huis. Huize Onthaasting.

We slenteren door alle vertrekken. In de grote zaal op de eerste verdieping gaf Lucy tijdens de oorlog muziekavonden voor de piloten van de nabije basis van de RAF. Ze waren blij dat ze mochten komen luisteren naar grammofoonplaten, voor hen gedraaid op een antediluviaal toestel met een hoorn van papier-maché. De naalden sneed Lucy uit bamboe, dan versleten de platen niet zo snel. Soms vergat de gastvrouw te verduisteren en dan mompelde het dorp dat ze lichtsignalen aan de vliegtuigen van de Luftwaffe gaf – tenslotte was het 1943 of 1944. Zoals het dorp ook fluisterde dat ze een heks was – tenslotte was het ook nog altijd 1543 of 1544.

Dan staan we weer in de tuin. Ik heb de met foto’s verluchte memoires van Lucy M. Boston in mijn hand. Joy houdt een pot met een foxglove vast. Ik weet hoe die plant eruitziet, maar ik zal thuis moeten opzoeken wat het Nederlandse woord is. Boek en plant hebben we van Diana gekocht, want de Engelsen spelen graag winkeltje – en Diana verkoopt planten en boeken van wijlen haar schoonmoeder. Nu wandelen we weer langs de pastorale rivier, aan de overkant waarvan zich idyllische weilanden uitstrekken. ‘Wat is nu verdorie toch een foxglove?’ vraag ik aan een eend. ‘Vingerhoedskruid, papa,’ zegt Christopher. Onder mijn neus houdt hij een apparaatje met een schermpje waar de vertaling op staat. Zijn gezicht drukt uit dat ik de overgang van het Holoceen naar de Nieuwe Tijd nog niet gemaakt heb, maar verder wel lief ben.

(Wordt vervolgd)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content