Nieuwe thriller van Bram Dehouck is een verademing

Bram Dehoucks ‘Hellekind’ is een minimalistisch meesterwerkje, aldus thrillerspecialist Lukas De Vos.

Moordzucht is erfelijk. Het inwendige Kainsteken wordt meegedragen door de generaties heen. Dat heeft Bram Dehouck met zijn derde thriller – en ik durf het een thriller noemen, al wil de uitgever de roman onterecht optillen tot psychologisch, zij het “spannend” proza – in een naakte stijl en met een karige, maar uiterst afgevijlde nauwkeurige woordenschat, tot in de volmaaktheid uitgewerkt.
Ik heb het altijd wat lastig gehad met het werk van Dehouck. Zijn thrillerdebuut (in 2007 had hij al een verhaal, ‘Het Meisje dat Vergeet,’ uitgebracht, wat meteen de toon zette voor een uiterst sobere aanpak) won, geheel onbegrijpelijk, de Gouden Strop. ‘De Minzame Moordenaar’ (2009) was nauwelijks meer dan een zedenschets, waarvan alleen de eenvoud allicht de Nederlandse jury van zijn sokken blies. Als plot en als inbedding in ruimere ideeën bood ‘De Minzame Moordenaar’ geen enkele uitdaging, verrassing of spanning. Dat lag met ‘Een Zomer zonder Slaap’ (2011) al een stuk beter. Verre echo’s van Willem-Frederik Hermans’ Nooit meer slapen waren moeilijk te ontkennen. Maar het boek stond. Het kreeg de Knack-publieksprijs en filmrechten werden aangekocht. De jury van de Hercule Poirotprijs nomineerde het, die van Gouden Strop gaf meteen zijn tweede hoofdprijs aan Dehouck.

Die krachttoer heeft Dehouck nu met verve overgedaan. Hij graaft zich in in de pathologie van een psychopaat, nee drie psychopaten, vader, zoon en schoonzoon. Maar de kracht van die pijnlijke ontleding zit niet in het etaleren van kennis of vakliteratuur, maar net in de ontvelling tot op het bot van kwade krachten die de mens tot een niets ontziend, wreedaardig beest maken. Moordzucht is daarbij niet meer dan gecamoufleerde drang naar zelfvernietiging. Omdat in heldere ogenblikken de dader-in-spe beseft welke modderkuil in de eigen ziel begraven ligt. Een schuldgevoel dat nog aangescherpt wordt door zwakke medemensen (Charlotte, Chris’ vrouw). Vergoelijking is de rechte baan naar de hel.

Als huisarts Chris Walschap, zelf de zoon van een gevoelloos paar heelkundigen (“zijn ouders koesterden vooral hun interesse in de technische kant van het vak, de mens erachter interesseerde hen nauwelijks. En als technisch gespecialiseerde vakmensen keken ze neer op de oppervlakkige praktijk van huisartsen”, blz. 165), het monster in zijn zoon herkent, wordt het hem witheet voor ogen. Zijn zoon, die zich verblind én onwetend spiegelt aan de harteloze grootouders, voor wie het ophouden van de schijn alles is, toont hem ongewild de spiegel van zijn eigen jeugdtrauma’s. “Poes’ voorpoten waren met een strop samengebonden. Haar achterpoten ook. Ze spartelde en duwde zo haar ingewanden uit het gat in haar buik. Bloed markeerde de weg die ze had afgelegd. ‘O, mijn god’, zei Eddy. Sam huilde. ‘Ik wilde haar opereren, papa, zoals jij en opa doen !'” (blz. 140-1)

We hebben natuurlijk allemaal wel es kikkers gespalkt, en zout op slakken gestrooid om te zien hoe ze zich dood kronkelen. Maar bij Dehouck raken mensen nooit uit hun wellustig doodsverlangen, het kwaad dikteert blijvend het gedrag. Iedereen is de “Son of Sam”. De hele mensheid verwordt tot een satanische sekte, door hoogmoed of door zwakheid, in ieder van ons schuilt een seriemoordenaar als David Berkowitz. Alleen zelfdoding kan de dorst naar bloed stillen. De enige wedstrijd die aan de gang is, is wie het eerst toeslaat: de zelfdoder, of de achtervolgde moordenaar. “The valley of death” wordt bij Dehouck het donkere bos, met zijn poelen en moerassen, zijn instortende huizen overwoekerd door klimop en zijn slechtgebaande paden. Waar goedmenende politie-agentes als Tess (met “empathisch talent”) een ingeboren weerzin voor koesteren: “In haar ooghoeken wordt het bos steeds groter, als een naderende onweerswolk” (blz. 159).

Het merkwaardigste aan deze korte thriller is dat hij het midden houdt tussen een gave jeugdroman, met ontkenning als sterkste drijfveer net als in ‘Pop’ van Nicky Singer, en een afgekloven zielkundige pirouette, met de ontzettende, pijnlijke schraalheid van beschrijving, zoals in Hemingway’s ‘The Old Man and the Sea’. Wat niet anders kan dan uitlopen op desillusie, op onbereikbaarheid. Dehouck heeft die karigheid van middelen helemaal onder de knie.

‘Hellekind ‘is een minimalistisch meesterwerkje, een verademing in de opgefokte misdaadliteratuur van superdetektives, verknipte speurders, en wereldomvattende komplotten. Het kwaad sluimert waar je het niet verwacht. In je onmiddellijke omgeving. Bij doodgewone mensen. In de draaikolk van je eigen inhibities. In je eigen zaad. De mens maakt zichzelf tot slachtoffer van zijn eigen al dan niet vermeende of bewuste misstappen. En verwringt zo elke daad tot misdaad. Bij elke mens is wel een hoekje af. Dehouck is daar de boeteprofeet van.

Lukas De Vos




Bram Dehouck, ‘Hellekind’. Breda, De Geus 2013, 185 blz.

Partner Content