Nieuwe Romeinse misdaadroman van Gaston van Camp

Gaston van Camp mag dan al bijna 75 zijn, hij heeft nog de jeugdige gedrevenheid van Aster Berkhof. Zijn nieuwste historische thriller ‘Moord in Pompeï’ is daar een bewijs van.

Na vier “zaken” in de Romeinse Oudheid (‘Myrtion’, ‘Crispina’, ‘Flavia’ en ‘Aurelia’, tussen 2002 en 2005), een historische jeugdroman (‘Pompeji’, 1997), en vele jaren stilte (geen uitgever meer ?), pakt oud-geschiedenisleraar Gaston van Camp de draad weer op met zijn vijfde misdaadroman. ‘Moord in Pompeï’ is minder een verrassende moordontrafeling, dan een vlotte schets van hoe het dagelijks leven er in de eerste eeuw aan toe ging. Want je kunt je de vraag stellen naar welke moord hij verwijst in de titel: de dood van de Sibille in Cumae ? de cover-ups om de politiek-maatschappelijke ambitie te maskeren van de rijke wijnboer, die helaas geen geridderd voorgeslacht heeft, en dus als scrupuleloze mecenas zijn weg naar de top uithakt, Gavius Valens ? de eliminatie van hinderlijke getuigen?
Belangrijker dan al die doden, en de wat slonzige manier waarop antiekhandelaar, annex speurder Silius Boreas op zoek gaat naar een bezwarende papyrus, is de tastbaarheid van een samenleving op de rand van de dekadentie. Belangrijker dan de spanning is de uittekening van de rauwe werkelijkheid waarin de gewone mens vooral trachtte te overleven. Het was een wrede maatschappij, die van het nog jonge keizerrijk, die Van Camp nauwgezet en vlot in de steigers zet. Ze doet ontzettend actueel aan. De wijze waarop Isishogepriester Audasias een goedgelovig publiek brutaal en zonder mededogen om de tuin leidt roept maar al te herkenbare echo’s op van de Vatikaanse slangenkuil (van de Borgia’s tot vandaag) of van de Amerikaanse sekte-uitbuiting (van scientology tot verblinde en onverbiddelijke indoctrinatiegroepen die kollektieve zelfmoord boven redelijkheid stellen, à la Koresh’ Branch Davidians of Jim Jones’ People’s Temple). De manier waarop aan kunstvervalsing wordt gedaan of aan politieke afpersing, ze zijn van alle tijden. Maar de kracht van Van Camp is dat ze niet als uitwassen worden beschreven, maar als een integraal deel van de menselijke radeloosheid.

De lichtvoetigheid van een burleske enscenering als die in de op een sitcom gebaseerde film ‘Up Pompei ‘ met de vulgaire Britse komiek Frankie Howerd (1971) ontbreekt, al zijn er hele passages die de gewone gang van het leven zeer visueel uitbeelden. Ik denk met name aan de schaakpartijtjes en de (netjes uitgezochte samenstelling van) taverneschoteltjes die Silius bij zijn Syrische vriend Hashash verorbert, aan de keurige beschrijving van de bordeelkultuur, het verlangen naar een spiritueel houvast nu de oude goden gestorven zijn en in de verwarring nieuwlichters het terrein voor zich willen opeisen (Isis, Mithras, kristenen), de vanzelfsprekende overspeligheid en gearrangeerde huwelijken, de landschappelijke schoonheid in de Baai van Cumae, de multiraciale samenleving, de versteende klassenverhoudingen in het oude Rome: Van Camp slaagt erin een vergane wereld op te roepen die levendig en als vanzelfsprekend begrijpelijk en herkenbaar werkt.

Spanning is er minder, tenzij in de nevenplots. Wie het met wie doet kan de lezer al eens op het verkeerde been zetten. Met name de verhouding tussen tuinier Mathias en bordeelhoudster Palmyra zorgt voor een verrassende wending. Andere figuren als de would be dramaturg Kyllos doen eigenlijk niet ter zake. De essentie is dat er steeds wisselende belangen in het spel zijn. Maar waarom wraak tot het uiterste kan gaan, is voor een door de wol geverfde lezer niet zo uitdagend. Door een inleidend en een uitleidend hoofdstukje te maken, is het meteen duidelijk waar de kern moet gezocht van niet aflatende belaging en de dood van een onwaardige vader.

Pittig vind ik wel dat Van Camp niet de voor de hand liggende uitbarsting van de Vesuvius in 79 als achtergrond neemt, en de vernietiging van Pompeiï en Herculaneum. Hij grijpt de zware aardbeving van 62 aan om de verwarring en het erop volgende bijna sullig geloof in de wederopbouw van de stad te belichten. Het is een omineuze omgeving. De stad ligt nog gedeeltelijk in puin, de herstellingswerken laten op zich wachten, onder meer omdat heel wat watertoevoer afgesloten blijft. De droge fonteinen en tuinvijvers wijzen al op de onafwendbare ondergang. De Vesuvius blijft roken, en werpt zijn dreigende schaduw over een gedoemde gemeenschap.

De dood van een wijnboer voorspelt al de dood van zijn wijngaarden. De dood van de waarzegster voorspelt al de ondergang van de Egyptische kultus. Het happy end voor Silius houdt allicht een kleine hoop levend, maar dat wordt niet geëkspliciteerd. Het verfoeilijk en liederlijk gedrag van Domitianus, de tweede zoon van de ascetische keizer Vespasianus, voorspelt al zijn tirannieke neigingen, zodra hij zijn broer Titus zal opvolgen in 81. Van Camp kent zijn klassiekers, en doet er zijn voordeel mee. De details zijn korrekt, de belering tot een minimum teruggebracht – misschien alleen in het stratenplan van Pompeï schuift Van Camp eventjes uit. Maar nogmaals, het is allemaal veel minder pompeus dan de Romeinse thrillers van Rosemary Rowe, minder opgeblazen dan Ben Kane, minder breedvoerig van Steven Saylor. Maar juist die bescheidenheid maakt van ‘Moord in Pompeï ‘ een meeslepend verhaal, met natuurlijke gedragingen, natuurlijke dialogen, en mensen van vlees en bloed. Ze kunnen lijden aan psoriasis, vette lever, tandbederf, liefdesverdriet, haat. Gewone mensen dus die je kwaad kunnen maken, of voor wie je sympathie kunt opbrengen, slaven die uit angst voor marteling op de vlucht slaan, of vrije burgers die omkoopbaar zijn als edielen (politiecommissarissen) of hun eigen trots en ondernemingszin hebben zoals de Etiopische schoonheid Ziddana, edellieden die zwelgen in goud, omkoperij, wijn, wellust en wreedheid. Maar bijgelovig blijven.

Van Camp mag dan al bijna 75 zijn, hij heeft nog de jeugdige gedrevenheid van Aster Berkhof. Met zijn eigenaardigheden: volders noemt hij zonder uitzondering “vollers”, uitgepraat wordt steevast “uitgeklept”. Regionalismen ? Ook de uitgever komt uit het achterland, Westerlo. Een dikke pluim. Het boek is bijzonder keurig uitgegeven (er staan maar twee zetfouten in), het omslag wijst op een volwassenwording die het provinciale verre overstijgt (al snap ik het sigel op de achterflap niet). Misschien dat het boek daarom in Bulgarije is gedrukt, of all places ? Maar was ook Pompeï geen provinciestadje, was Herculaneum geen klein Knokke-m’as-tu-vu voor de rijken ? Gedenk niettemin het motto van Seneca waarmee Van Camp opent: “Saepe in magistrum scelera redierunt sua” – vaak keert de misdaad zich tegen de auteur zelve. Helaas, de weldaad evenzeer, zoals Seneca onder Nero moest meemaken. Laat dat voor Van Camp en Kramat best niet het geval zijn.

Lukas De Vos

Gaston van Camp, ‘Moord in Pompeï’. Westerlo, Kramat 2013, 262 blz.

Partner Content