Monsieur Cyriel en de Vlaamse Kermis

Guido Lauwaert denkt terug aan zijn rijke, roomse jeugd en aan de vonk die oversprong toen hij Cyriel Buysse ontdekte.

Vanwaar mijn voorliefde voor Buysse? Monsieur Cyriel. Het antwoord speelt zich af in de laatste gouden jaren van de Vlaamse Kermis. Toen zelfs een schamele parochie nog een pastoor had en twee onderpastoors.

En een schamele parochie was het, waar ik geboren ben en tot mijn veertiende opgroeide. Doormidden gesneden door de Tervurensesteenweg en liggend aan de overkant van de Leuvense vaart, op het stadsplan geboekt staande als de Colomawijk. De Sint-Jozefparochie werd bekeken als de achterhoek van Mechelen. Wat de pastoor precies deed heb ik nooit geweten. Iets met confiture, veronderstel ik, want een soutane zonder blinkende vlekken had hij niet. De onderpastoors deden het veldwerk. Eerwaarde heer De Decker was proost van de Chirojongens, eerwaarde heer Vermeiren van de Chiromeisjes. Dat Vermeiren, die het profiel had van een brilslang [hij had ook een bril – dat maakte het plaatje compleet], de meisjes onder zijn hoede kreeg zal bewust geweest zijn.

Na de dood van pastoor Sampermans, werd Vermeiren pastoor, maar goed en wel op zijn troon of hij verdween tussen nacht en nevel met zijn hele boeltje. Geruchten. Een jongen had God horen roepen en na een paar dagen de goede herder opgezocht. Bij valavond. Niet erg slim van de kerel. Dat is om moeilijkheden vragen. Pastoor Vermeiren had geluisterd en gepraat. En ze hadden samen gebeden. Vermeirens stem werd zachter naarmate ze vorderden in de Litanie van het Allerheiligste Hart van Jezus. De jongen op zijn knieën voor een kruisbeeld op een buffetkast, de priester achter hem. Na de litanie volgde het Gebed tot den Heilige Jozef. Kort voor het laatste woord, Amen, legde de priester zijn handen op de schouders van de jongen en zei dat als God riep er enkel nog de weg naar het priesterschap was. Het beste leek hem dat hij, de jongen, er voorlopig met niemand over praatte, want hij was jong en zijn ouders waren weliswaar trouwe kerkgangers, maar naar hij had gehoord, zagen ze hem liever advocaat worden, en als het even kon, notaris. De ouders betrekken bij Gods roep zou spanning, misschien wel conflicten doen ontstaan. Niemand die daar baat bij heeft. En zeker hij niet, een jongen ziet niet altijd dat er bezorgdheid schuilt in een conflict tussen ouders en kinderen. Een roeping moet groeien in rust en vrede. Dat kon enkel als ze samen werk maakten van de versterking. En het eerste waar ze zouden aan werken was om na te gaan of hij, de jongen, wel geschikt was voor iets dat het fundament was van een zuiver priesterschap, namelijk het celibaat.

Goede gids
De seksuele onthouding was hard en moeilijk. Vergde een lange weg eer een priester de verzoekingen van de duivel kon weerstaan. Met het gaan van die weg kon niet vroeg genoeg gestart worden. Het belangrijkste was een goede gids te hebben. En hij, als zijn pastor, herder was de goede gids. Hij was al meer dan eens gids geweest. Hij kende de juiste weg en wat er tijdens de reis moest gebeuren om gezond naar geest en lichaam het celibaat te vinden. Wat er moest gebeuren, dat maakte het voornaamste deel uit van de reis. Stap voor stap naar de verlossing van de verzoeking toe. En elke stap zou wat groter zijn. En moeilijker. Tot de zwaarste bekoring overwonnen was. Maar hij zou de jongen met Gods roeping terzijde staan. Hem helpen. Als een pastorale vader. Aangesteld door God. Want alleen God kent de weg en zijn haltes. Elke halte is een zonde, maar pas na het maken van de zonde vindt men de genade. – Waarop een hand van pastoor Vermeiren in het hemd van de jongen verdween en zijn borst streelde. Mooi verhaal, maar het is geen antwoord op de vraag, hoor ik het koor der lezers denken. Patience. Geduld is een mooie deugd.

Beide onderpastoors, en nu gaan we terug naar de tijd toen meneer Sampermans nog pastoor was, organiseerden de jaarlijkse Vlaamse Kermis, bijgestaan door de bestuursleden van de christelijke verenigingen van de parochie. Onderpastoor De Decker was de actiefste. Het kon nooit snel genoeg gaan en het moest ook snel vooruit gaan. Hij had een Opel, net als mijn vader. Als ik een oorlogsfilm zie, rijden Hitler en de hogere Duitse officieren in een Mercedes. De lagere moesten het stellen met een Kapitan. Het model van mijn vader en van meneer De Decker.

Foefelen Samen koersten ze het land af op zoek naar deftige kampplaatsen. Wie als eerste arriveerde op de geplande aanlegplaats mocht beslissen of de locatie geschikt was voor meisjes, jongens, of geen van beide. Chiroleiders en -leidsters zaten op de achterbank. Ze gaven een sigaret aan elkaar door, en foefelden. Jongens droegen korte broeken en meisjes rokken. Dat foefelen was dus een fluitje van een cent. De chauffeurs hadden er geen aandacht voor, of wilden er geen aandacht aan besteden. Mijn vader was voor zijn huwelijk de grootste foefelaar van Brussel en meneer De Decker vond het niet meer dan normaal. Hij was de eerste priester die ik in een zwembroek zag. Het was niet naar de zin van meneer Sampermans, maar daar trok De Decker zich niets van aan. Ik kan niet ontkennen dat het een schok was. Van mijn geloof kon ik niet vallen.

Ik heb nooit in welke god dan ook geloofd. Weliswaar misdienaar, maar de heilige mis was voor mij een toneelspel. In de kerk zitten zei me niets. Je moet stilzitten en loopt niet in beeld, terwijl je als tweedeplans een behoorlijke rol speelde en vooral opviel. Extra voordeel was dat je in de sacristie wijn kon drinken. Limonade zonder prik maar hij gaf een lichte kick. En hosties. Ik kon er niet genoeg van krijgen. Net snoepjes. En ik jatte ze om te serveren aan de jongens en meisjes die bij ons thuis naar mijn kerk kwamen. Op zolder. Wij hadden een zolderkerk. Zeer geheim. Met een demonteerbare biechtstoel. Je moest zweren op een prentje van de paus dat je je klep zou houden. Bij verraad werd je uit mijn sekte gestoten. Door mijn toegang tot de sacristie had ik invloed in de hoogste kringen, zodat je nooit, maar dan ook nooit en nergens werk zou vinden, wat je ook gestudeerd had. En welke relaties je ook had, die van mij waren van een hogere instantie. Mijn linker wijsvinger wees naar de hemel. Daar werd alles beslist. De geest is de hemel. Begrepen! Maar de zondaar moest vergeven worden alvorens hij de zonde had begaan. Dus maakte ik een kruis, op de wijze van meneer pastoor, met de vrije hand voor de borst en al prevelend: In Nomini Patris, et Filii, et Spiritus Sancti. Amen.

Kartonnen dozen
De Vlaamse kermis – een weekend eind augustus, begin september – werd georganiseerd om de parochiekas te spijzen, en dat de opbrengst niet aan de grote klok werd gehangen, was niet meer dan normaal. Ik moet twaalf, dertien jaar geweest zijn. Als er iets gebeurde was ik erbij. Actieve deelname. Ik hielp met het opbouwen en het afbreken van de kraampjes en sprong in waar er nood was aan personeel. De moorden van de Britse trillerserie Midsummer Murders spelen zich niet zelden af rond een dorpfeest dat als twee druppels water gelijkt op de Vlaamse Kermissen uit mijn jongensjaren. Tussen de vele kraampjes met het traditionele volksvermaak, had je steevast een literair kraampje. De kartonnen dozen waren gevuld met boeken, geleverd door parochianen die maar al te blij waren ervan verlost te zijn. Het was een succesvol oord, want wat de ene buitenzet pakt de andere binnen.

En wie had er een televisietoestel? In mijn straat, de Vredestraat van Mechelen, enkel meneer Peremans. Maar hij was een schrijnwerker met een flink atelier met een poort waar een koppel olifanten doorkon. Hij had een vrouw, drie kinderen en een Amerikaanse slee. Een televisietoestel in het huis van een ondernemer, een kleine weliswaar maar hij werkte toch met een man of tien, lijkt me dan ook niet meer dan logisch. Er werd dus nog veel gelezen. Wie lid was van een bestuur, was ook lid van het Davidsfonds, de culturele poot van Vlaanderen en schuilend onder de vleugels van de Leuvense universiteit. Om de maand viel een boek in de brievenbus uit het fonds van David. Boeken van Vlaamse auteurs tijdens hun leven dominant present in de Vlaamse Beweging: Felix Timmermans [zijn hele oeuvre, behalve Pallieter], Ernest Claes, Filip De Pillicyn, Stijn Streuvels, Hendrik Conscience, Albrecht Rodenbach. Hedendaagse auteurs ontbraken niet: Gaston Durnez, Jos Vandeloo, Maria Rosseels, Louis Verbeeck.

Merkwaardige vondst Elk vrij moment zat ik te snuffelen in de dozen van de boekenstand. Ik herinner me nog een merkwaardige vondst: De Lijdende Verlosser / en zijn / Smartvolle Moeder / Overwegingen en Gebeden / door P. Gabriël, Passionist. Het was een klein boekje, goud op snee, met afgeronde hoekjes. Tweede Uitgave – 1946 – [7e – 17e duizendtal]. Uitgave / der Pater Passionisten. Altijd te vinden voor literatuur die mijn missen op de zolderkerk konden versterken verdween het boekje in een mouw. Elke avond las ik een overweging. Tot ik bij de vierde kwam. De joodsche priesters nemen het besluit Jezus te doen sterven.
‘Al lang reeds konden de joodsche priesters onze goddelijken Zaligmaker niet meer dulden. Hun invloed bij het volk ging teloor. De groote menigte stond in bewondering voor den jeugdige Boeteprediker. Deze geeselde zoo raak de Farizeeën, verweet openlijk hun schijnheiligheid: witgepleisterde graven, van buiten schoon, maar van binnen vol van doodsbeenderen en allerlei onreinheid. Steeds nam Hij, tegen hen in, de verdediging op der verdrukten, armen, weduwen en weezen: zelf raakten zij met den vinger de lasten niet aan, die zij op de schouders der menschen legden. Hun razernij steeg ten top, wanneer Jezus, in het bijzijn van een groote menigte, Lazarus uit de dooden had opgewekt. Vele getuigen van dit wonder geloofden in de Verlosser. Doch sommigen gingen naar de Farizeeën en zeiden hun wat Jezus gedaan had. De opperpriesters en de Farizeeën belegden een vergadering. “Die mensch doet veel wonderteekenen, zegden zij, en laten wij Hem begaan, dan gaat iedereen in Hem gelooven, en zullen de Romeinen ons land en ons volk komen uitroeien.” Nijd, afgunst is de eenige drijfveer hunner kuiperijen: “iedereen zal in Hem gelooven.” – De menigte is van hen vervreemd. Maar om aan hun boosaardigheid wat schijn van recht te geven, voegen zij er bij: “De Romeinen zullen komen en ons volk verdelgen.” Het H. Evangelie toont overduidelijk aan, dat de afgunst de hoofddrift was van Jezus’ vijanden. Zoozeer verblindt en misleidt hen die drift, dat geen enkele beschuldiging tegen Jezus wordt ingebracht, tenzij zijn wonderen! En dààrom zijn zij des te schuldiger. Het is onbegrijpelijk dat de joodsche priesters, na Jezus’ goddelijke wondermacht gezien te hebben, zich durfden schuldig maken aan een moord: ja, een godsmoord. Maar, door nijd en afgunst verblind, haatten zij Jezus met een duivelschen haat. En de H. Cyprianus verklaart: “De nijd is de wortel aller kwalen, de bron aller zwakheden, het beginsel aller misdaden, het verleidingsmiddel van het helsche serpent.” Mijn ziel, hebt gij u nooit door de drift der afgunst laten vervoeren jegens uw evenmensch? Hebt gij nooit spijt gevoeld dat anderen deugdzamer zijn dan gij…, meer gezegend door God, omdat zij deugdzamer leven? Jezus, die het slachtoffer geweest zijt van de afgunst der Joden, schenk mij de genade, die verfoeilijke ondeugd voor altoos uit mijn hart te bannen.’

Jodenhaat
Jodenhaat, daar had ik als dertienjarige geen weet van, dat speelde dus niet mee, maar ik rook wraak. Wraakgevoel en jaloersheid heb ik nooit gehad, maar ook nooit kunnen verdragen. Bovendien was de stichtelijke overweging geschreven enkel en alleen met de bedoeling misbruik te maken van perinde ac cadaver. Afkeer en minachting verbroederden in mijn geest. Verenigde krachten spanden mijn spieren Als een speerwerper gooide ik het boekje tegen de muur en het schoof ten gronde. Met een flinke kreuk lag het op gebarsten balatum. Ik keek er niet meer naar om en vergat het omdat het verdween. Mijn moeder had het opgeruimd, ongetwijfeld. Tijdens haar dagelijkse ronde langs de kamers. Ik vond het later terug bij het opruimen van het ouderlijk huis. In een kartonnen doos! Heeft er al ooit iemand de waarde van de kartonnen doos als brandkast van onze culturele geschiedenis ingezien? Ja, Tom Lanoye, met zijn roman Kartonnen dozen, maar op wetenschappelijk gebied. Door het terugvinden van het boekje heb ik het eerste deel van de 4de Overweging kunnen opnemen, want al is mijn geheugen gezond, dat zulke epistels bestaan mag je niet vergeten, maar je kent ze beter niet uit het hoofd. Daar hoef ik mijn verstand geen bevelen over te geven. Het weet uit zichzelf wat bewaard moet worden en beveelt mijn geheugen.

Ja, dat zal wel… [hoor de koorzang van mijn Innig Geliefde Lezers]… maar waar blijft het antwoord? – Rustig. Piano, piano… non tirare. Eventjes mijn stoepje schrobben en voor je ’t weet sta ik binnen. Als bij toverslag.

Vlaamse Kermis
Een rondgang van de pastoor op de Vlaamse Kermis mocht natuurlijk niet ontbreken. Hij verscheen bij de opening, op vrijdagavond, zegende de kraampjes, kinderen die er om vroegen, en sloeg een praatje met de kapiteins van zijn armada, waarop hij weer verdween om twee dagen later de preekstoel te beklimmen. Even traagzaam, treurig, stille en stom als dat de witte wagen uit het gedicht van Guido Gezelle door de stille straten trekt, want de man woog om en nabij de driehonderd kilogram. Alle kerkgangers hielden de adem in, maar eenmaal in zijn molentje met baldakijn slaakte iedereen een zucht van teleurstelling. Het evangelie – een preek gaat in op het evangelie of het evangelie wordt gekozen in functie van de preek – het evangelie dus was net voordien een ingekorte versie geweest van hoofdstuk XII van de apostel Mattheüs, Men mag op sabbat goeddoen.

Waarde parochianen ‘Waarde parochianen. Wat de sabbat is voor de joden is de zondag voor de kristenen. De zevende dag. Een heilige dag, want die dag rustte God uit. Zijn schepping was voltooid. Wij gelovigen in de heer en zijn zoon rusten net als God uit. Dat wil niet zeggen dat we niets moeten doen. Rusten heeft vele betekenissen. Een rustdag is voor u en voor mij een dag van bezinning. We gaan naar de kerk, het lof, gaan wandelen, eten in familiekring en lezen boeken uit de parochiebibliotheek. Dit alles met Jezus in gedachten. En we denken daarbij vooral aan al het goede wat hij heeft gedaan en waar hij is voor gekruisigd door de joden. Maar er zijn uitzonderingen toegestaan door onze Heilige Vader in Rome. Als een schaap in een kuil valt, mag de boer het dan niet redden en weer naar de stal brengen, waar het veilig is, zelfs al is het zondag? Mag een man om de dokter gaan, wanneer zijn kind zijn arm gebroken heeft op zondag? Ja, dat mag hij. Hij moet dat zelfs doen, want hoeveel meer is een mens niet waard dan een schaap? Daarom mag men op de zevende dag goeddoen. En daarom dat het parochiebestuur eens per jaar een weekend lang een feest houdt. De koord moet niet altijd gespannen staan, zolang het een doel dient dat ten goede komt aan de bloei van onze parochie. Zoals vorig jaar, en de jaren voordien, hebben vele trouwe bestuurders van de K.W.B., de K.A.V., de leiders en leidsters van de Chiro, en de zusters van de congregatie van Les dames de Marie, zich ingespannen om er een waardig familiefeest van te maken. Geniet er van, met volle teugen, maar houdt in gedachten dat God de Vader u ziet, en vooral ziet wat u over hebt voor uw parochie. De schoonheid van de mens ligt niet verscholen in het lichaam maar in de geest. Uw gulheid zal beloond worden, in het hiernamaals, maar ook tijdens het leven, want uw herders waken over u, zorgen er voor dat u veilig bent en gesteund wordt wanneer het u moeilijk gaat. Want wie de wil volgt van de Vader in de hemel, die is mijn broer en zuster. In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Amen.’ Zondag in de vooravond verscheen meneer pastoor opnieuw. De standhouders waren aan het inpakken. Ondanks de vermoeidheid – hun bewegingen waren trager dan twee dagen voordien – straalden ze van geluk. Bij de boekenstand viel het oog van meneer Sampermans op een boek en zijn gezicht verbleekte. Met een souplesse waar de aanwezigen versteld van stonden, stortte hij zich op de stand, greep naar het boek, stak het in de lucht en schreeuwde dat dergelijke boeken de grond van de school ontheiligden. De standhouder was een gevallen engel, een heiden, en kreeg heel wat meer fraaie titels naar zijn hoofd geslingerd. De pastoor beende weg man liep rood aan, blauw, zijn ogen verstarden. Hij greep naar de rand van de tafel. Te laat! Hij viel neer en krijste als een varken dat ter slachtbank wordt geleid. Een kwartier later arriveerde een ambulance. De man werd afgevoerd maar overleefde de heilige bliksems niet. De kerk zat vol, meneer De Decker ging voor. Meneer pastoor, zo werd gefluisterd, was naar de abdij van Postel vertrokken, voor een conclaaf van de pastoors en de bisschop van het diocees Mechelen.

Lofzang op Cyriel Buysse
Wat had het boek in godsnaam misdaan? De pastoor was na de hartaanval van de standhouder er onderuit gemuisd. Duim en wijsvingers hadden het boek vastgehouden, de arm gestrekt, in een hoek van 45° hemelwaarts. Boven een vuilnisbak hadden de vingers het boek gelost. Van nature onverzadigbaar nieuwsgierig heb ik het van tussen lege maar vettige frietzakken gered. Na het bestuderen van het omslag las ik het die avond in bed in een ruk uit. Het was het eerste studieboek dat mij in zijn greep hield. En dat ondanks een oude spelling, een archaïsche taal en namen en begrippen die mij volkomen vreemd waren, zoals ‘Oud-Griekse harmonie’, Vergilius en Puvis de Chavannes. Wij hadden niet de voorloper van internet in huis, de encyclopedie, waar je snel kan gaan piepen welke veren de vleugels van de auteur heeft. Kortom, het boek had dat wat de schoolboeken niet was gelukt: Een oprechte gedrevenheid, puntige historische schetsing, integere analyse, sociaal engagement. Vrees niet! Ik ga hier geen samenvatting van het boek geven. Slechts de laatste bladzijden overnemen. Opgelet, hou je vast aan de takken van het gras.

‘Verteller is [Cyriel] Buysse van den beginne af altijd meer geweest dan om het even wie in de Vlaamsche letteren – en hij is het, in de loop der jaren, meer en meer geworden, exclusiever dan Streuvels en dan Timmermans. Hij heeft niet het onvergelijkelijk palet van deze beiden. Zijn stijl is niet geciseleerd; hij kent niet den cultus van het schoone woord; zijn beeldspraak is soms kleurloos en verouderd of vervalt in herhaling tot eentonig wordens toe: in den aanvan van Rozeke van Dalen is de hemel gedurig donkerblauw, in Zomerleven briest en loeit de wind als een verwoede koning, in De Schandpaal hangt nog een ster te schitteren als een juweel – en ook hierin ligt een stuk verklaring voor de onderschatting, waarvan Buysse jarenlang het slachtoffer is geweest. In den vooroorlogschen tijd, toen iedereen in de Nederlandsche literatuur zich ongeveer blind staarde op het kunstige woord en het onuitgegeven beeld, kon het moeilijk anders of men ging onverschillig en zelfs eenigszins misprijzend voorbij een werk, dat zich zoo “en négligé” soms vertoonde. We verheffen dit allesbehalve tot een stijl-kwaliteit, maar nu we dien eenzijdigen, overspannen eeredienst voor het Woord van ons afgeworpen hebben en vóór alles schreeuwen om den mensch, en menselijkheid, en het leven, wordt het tijd, dat we ’t onrecht tegenover Cyriel Buysse herstellen. Want hij is – derde les voor onze jonge romanschrijvers – een schepper van mensen geweest: in een lange bonte rij wandelen zijn figuren door onze literatuur. En er is, ten slotte, zijn meesterschap in den bouw van de novelle en roman, een meesterschap, dat in den loop der jaren al sterker geworden is en, in zijn ontwikkelingsgang, voorbeeldige richtingslijnen getrokken heeft. Toenemend in bewuste kracht, groeide zijn techniek naar vaste gedrongenheid toe: natuurbeschrijvingen ter wille van hen zelf vielen af, terwijl het drama meer en meer ging steunen op feiten, gebaren en dialoog, suggestieven dialoog en geserreerde epiek – en het komt ons voor, dat Buysse daarmee heel wat verder is op den weg naar den Europeeschen roman dan de meeste van onze Vlaamsche beschrijvers. Hij voert ons met zijn werk niet op naar de verhevenheden, waar een mensch de eeuwige problemen van ’t leven als ’t ware van aangezicht tot aangezicht ziet, en hij legt ook geen afgronden bloot. Zijn werk is niet subliem van vervoering noch door ziel getormenteerd, maar er ligt een verrukkelijke fonkeling over, als van zon op kabbelend water. Het werk van Buysse heeft, met één woord, ons laatste woord, de straling van het leven zelf, de rijke, vurige, stralende straling van het leven, die in de eersten zang van Mei verheerlijkt staat als het allerschoonste, waarom een mensch liefheeft wat rondom hem leeft.’
Lofzang op de studiemeester Dat was me nogal een verschil. De kerk was in Vlaanderen, en de rest van België, de hoeksteen van de jodenhaat, zoals het stichtelijke boekje bewees. Anno 1946! Een jaar na de oorlog. Met de zegen van de kardinaal! Waren die prelaten dan werkelijk mensen die slechts de doden dienen, en niet de levenden, zoals mijn vader tussen neus en lippen had laten vallen. Oprechte sociale bekommernis, niet in het verre verleden maar in het nabije heden was blijkbaar elders te vinden. Bij individuen, die zich weliswaar door andere eenzamen gesteund weten, maar het toch in hun eentje moesten fiksen.

Ik was verkocht. Het was de eerste maal dat ik een monografie las, maar ik was verkocht. De studiemeester was mijn apostel Paulus. Zijn geloof werd mijn hoeksteen. De kaft van het boek vindt u op de volgende bladzijde. Het legstukje dat het beeld van de puzzel onthult. Een paar dagen later kocht ik mijn eerste Buysse-boek: Het ezelken. Gevolgd door… en door… en door… . En Masereel die een portret van de auteur had gemaakt, wie was die kerel? Aan de slag. En via hem ontdekte ik Frits van den Berghe, Richard Minne, Rik Wouters, en vele anderen die in de eerste helft van de twintigste eeuw in botsautootjes rondtoerden. Ze schrikten er niet voor terug elkaar af en toe flink aan te rijden, maar ze staken een hand op en reden verder, om even later lekker langs elkaar te scheren. Heerlijk! Ik had mijn foor gevonden. Early in the morning.
En dat allemaal ondanks / dankzij… een Vlaamse Kermis.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content