Benno Barnard

Moeder de vrouw

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

On the road met Benno Barnard: van Lazio en Genua tot Dijon. En dan terug thuis komen.

Maandag
Weken later. Deze verregende zomer doet denken aan een gast die zijn koffers niet heeft uitgepakt en op de rand van zijn bed zit, met zijn hoofd in zijn handen, en met in dat hoofd hoofdpijn. Het regent. De zon breekt door. Het regent. Ik verveel me. Ik verveel me nooit, maar vandaag verveel ik me. De bezigheid van het vervelen staat haaks op mijn middelbare ervaring, namelijk dat de rotatiesnelheid van de aarde gestaag toeneemt, zodat de dagen steeds korter duren, de kalender zichzelf blad na blad haastig afscheurt, de dood aan het einde van de weg al geeuwend op zijn kosmische horloge staat te kijken. ‘Schiet op, jij!’ Wilt u een ander beeld? Hij zit in de berm van de weg vals fluitend zijn zeis te haren.

Dinsdag Uit verveling – die van de chiquere soort, ennui geheten – zet ik ‘Cosi fan tutte’ op, een parel van de westerse cultuur, elegant, erotisch… Ik houd het gekwinkeleer vijf minuten vol: om mij heen danst een fata morgana van rococogezichten, het blanketsel barst bij iedere noot verder open, de witte pruiken vallen uit elkaar in een wolk van poeder… ‘De dood,’ neurie ik, ‘de dood… ze zijn allemaal dood…’ Kijk, daar heb je mijn vader. Moeder, jij hier! Herman!

Woensdag Vakantiebeelden dan maar? Italië. De gloeiende oven van Lazio, waar de luchtgekoelde auto zich doorheen beweegt. Uitstappen in dit landschap van de Etrusken en in al je organen voelen dat jouw bestaan niet vermengd kan worden met de concrete existentie van de dorpelingen om je heen, voor wie de wereld buiten het gehucht Celleno Vecchio een gerucht is. Ze hebben een vrouw, een koe, een televisie. Wijn. Grappen. De tijd bakt hun kop; ze storten hun zaad in een plaatselijke schoot, drinken, ploegen, oogsten, sterven. (Er is ook een nieuw Celleno, iets verderop, met winkels en een voetbalclub en wifi, maar ook daar is de wereld een gerucht, nagesynchroniseerd in het Italiaans). We logeren in een romantisch boerenhuis uit 1880, met de aderverkalking van slecht werkende leidingen,dat precies zo is gebouwd als de boerenhuizen van 1780 en 1080. Het terras, onder een baldakijn van druivenranken, wordt door hagedissen gefrequenteerd en biedt een vijftig kilometer diep panorama. Overdag repeteert de cicadefanfare; ’s avonds neemt een krekelstrijkje het van ze over. In een nabijgelegen kennel drentelen jachthonden rond, in afwachting van het everzwijnenseizoen. De kinderen zwemmen in een nabijgelegen meer. Soms steekt een stekelvarken de weg over. Alles is volmaakt, op het plichtmatige af: gehoorzamen zwellen de groene druiven, smaakvol welft de helblauwe lucht zich boven het terracotta landschap, op de heuveltoppen schikken zich de middeleeuwse stadjes. In de steenachtige grond slapen de Etrusken en Romeinen.

Donderdag Op de terugweg nemen we de kustweg langs Genua. Als een draad worden we door de tientallen tunnels geregen. Rechts in de hoogte verrijst de ene na de andere burcht op zijn berg en stort achter ons weer in; links in de diepte openbaart de azuren zee zich aan ons, maar de openbaring wordt telkens onderbroken door een nieuwe rotswand. Juli looit de huid van de Italianen in de wijngaarden.

Vrijdag Daarna kwam Frankrijk, in gezelschap van de Amerikaanse familie, vreselijk vermoeiend, met veertien kinderen, onder wie een autistische jongen, die een krijsstem opzette als een van de jongens een kever naar hem gooide of als de regels van een spel hem niet zinden (hij was ook de enige die regelmatig zat te lezen). Rondom het door ons gehuurde huis strekte Bourgondië zich uit. Welvingen, curven, golvingen: la douce France, behaaglijk van de ene zijde op de andere rollend. Ik reed er rond. In de Eglise de Notre-Dame in Dijon, dertiende eeuw – door Viollet-le-Duc een ‘meesterwerk van de rede’ genoemd – zag ik een adembenemende zwarte houten madonna uit de elfde eeuw, die haar kind was kwijtgeraakt tijdens de Franse Revolutie. Haar schoot was als een keukenstoel, een kubistische schoot, waar al twee eeuwen geen baby meer op zat; haar borsten waren heel geprononceerd en hadden de vorm van slordig geschilde aardappels; en haar gezicht – dat was het opmerkelijkste – leek wel door Modigliani of Picasso gebeeldhouwd: het was modern, avantgardistisch, eeuwig vrouwelijk, tragisch, hartverscheurend… Dat gezicht greep me sterk aan. Ik dacht aan mijn moeder, die niet zwart was geweest en geen kubistische boezem had gehad. Kunst. Ja, dit was nu eens kunst. Een moederlijke stoel ontroerde me. (De moderne godsdiensten hebben om voor de hand liggende redenen – pater semper incertus – de vrouwelijke seksualiteit beknot, schrijft het vakblad ‘Proceedings’ van de National Academy of Sciences. De Maagd is daar een voorbeeld van. Natuurlijk, stelletje zeikerds, maar wat verandert dat aan de in Dijon uitgedrukte verheerlijking van de vrouw, moeder, godin, liefste, mooiste, aanbedene?)

Zaterdag
Hersenspinsel aan de table d’hôte daags nadien: in de trekken van de boerin die met gepaste trots haar melkkalf opdiende, en vervolgens de ratatouille die een dag lang had staan sudderen, herkende ik de zwarte moeder uit Dijon. Met een zwierige boersheid schepte moeder de vrouw ons haar eten op. Dat eten was trouwens onvergetelijk. Eerbiedig maalden onze kaken. Haar kalf was niet vergeefs gestorven. Ze leek me even redelijk als onredelijk – begrijpt u mij? – en geheel immuun voor leuzen en stellingen, vooral die van de door de Franse Revolutie gepredikte theoretische gelijkheid.

Zondag
Verfrist kom je thuis, je was de hele Nederlandse literatuur vergeten, en in de zevende mail word je al uitgescholden. Dit keer betreft het mijn herinneringen aan Kopland. Ik ben dus niet literair-correct? De nadelen van een dagboek dat je gaande het schrijven publiceert, nog nat als het ware… Ik word bij de prefect geroepen. Ik mishaag de goede smaak. Ik erger de moraal. Maar ik kan moeilijk mijzelf censureren. Intussen vind ik het afschuwelijk dat ‘ik’ – dit wil zeggen: mijn persona, die mijn eerlijke mening uitdrukt – zoveel platvloerse haat oproept.

Zondagnacht
Wat gaf ik die hele literatuur er graag aan! Maar de gedachte dat ik bijval zou moeten krijgen, in plaats van weerstand op te roepen, vloeit alleen maar uit mijn ijdelheid voort. Ik lig wakker. Ik luister naar de regen in de bomen. Mijn vrouw draait zich om. Onvermoeibaar malen mijn gedachten hun tredmolen naar de ochtend.



Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content