‘Mijn vader was een vijs kwijt, maar het was de goede’ (Matthias Schoenaerts)

Julien Schoenaerts © BELGA

In het najaar verschijnt ‘Schoenaerts’, een boek van thrillerauteur Stan Lauryssens over de woeligste periode uit het leven van toneelacteur Julien Schoenaerts. Knack.be brengt drie sprekende fragmenten bij wijze van voorpublicatie.

Auteur Stan Lauryssens heeft een hoop speurwerk verricht en het resultaat in een verhaal gegoten, dat alle trekjes van een thriller heeft, het genre dat hem prijzen en internationale aandacht heeft bezorgd. Het heeft zijn voordeel en zijn nadeel. Spannend en een pagetuner, maar met een lichte twijfel over de historische waarde.

Dat Julien Schoenaerts (1925-2006) al bij leven een legende was en deze classificatie meedraagt zolang de wereld zal bestaan, is onweerlegbaar. Hij speelde niet zomaar een stuk. De keuze van de stukken eenmaal hij als freelancer door het leven ging, maakte deel uit van zijn leven. De Apologie van Socrates, was een verantwoording van zijn visie op het versleten toneel dat de Antwerpse KNS bracht. Inclusief kritiek op de ‘goden’ ervan die hun rol op een wijze aframmelden, zoals een omroeper op de trein toelichting geeft bij het traject. Het is maar één voorbeeld, maar elke productie was een filosofische verklaring van zijn gedrag.

Vijs kwijt

De verweving van leven en werk bij Schoenaerts sr. ging zo ver dat het hem enkele keren een verblijf in een geestelijk rustoord heeft opgeleverd. Die periode – vanaf zijn opstand in de KNS, midden in een voorstelling Koning Jan (William Shakespeare]) waarin hij de hoofdrol speelde – ligt, naast de rotte toestand in de KNS, mee aan de bron van Schoenaerts’ solorevolutie, die tot het eind van zijn actief acteursleven zou duren. Daarvoor hoeven we er maar de inleiding van Willy Courteaux op zijn toelichting op het bewuste stuk op na te slaan om die bewering te staven: ‘Koning Jan was een complex mens, een van de briljantste koningen die ooit op een Engelse troon hebben gezeten, een goed administrator, een uitmuntend veldheer, een gecultiveerd man. In betere omstandigheden waren deze gaven wellicht tot vollere ontplooiing gekomen. Maar zijn bewind was één strijd tegenover een overmacht van vijanden in eigen kamp en daarbuiten.’

Shakespeare heeft het gedrag van koning Jan een andere invulling gegeven. Het leidt echter geen twijfel dat Schoenaerts voor elke rol, vanaf zijn eerste voorstelling tot zijn laatste, zo diep groef tot hij bij de brandhaard belandde. Langs die weg wist hij elk personage een magie te geven die de historische werkelijkheid en de verbeelding van de auteur liet versmelten tot een brij die als een spook door zijn geest doolde. Het heeft er vaak voor gezorgd dat hij na een voorstelling moeilijk uit zijn rol kon stappen. Naar de mening van zoon Matthias Schoenaerts, volgens Stan Lauryssens: ‘Mijn vader was een vijs kwijt, maar het was de goede.’

Over de veerkracht

Stan Lauryssens doet voor elke roman veldwerk. Het maakt dat zijn verhaal – de periode vanaf de voorstelling van Koning Jan tot de brand in het Ringtheater en de naweeën ervan – weliswaar boeiend is, maar er twijfel ontstaat over de geloofwaardigheid. Fabuleren is prachtig in een verzonnen verhaal. Wanneer je echter een weliswaar overleden maar nog hevig voor de geest staande mens, die het zelfs tot standbeeld heeft gebracht, als centraal personage neemt, is het aangeraden de verbeelding aan de leiband te houden, zodat de spanningsboog de veerkracht heeft van een katapult en niet van een ballista.

Die indruk ontstaat al bij de lezing van de tekst op de rug van het kaft: ‘Met Schoenaerts schreef hij (Stan Lauryssens – gl) een boek dat leest als een film: van elektroshocks achter gesloten deuren tot huizenhoge vlammen die vonkend en knetterend uit een oud variététheater slaan…’ Een definitieve mening kan maar gevormd worden na lezing van het hele boek. Om de jury, zijnde het geheel van lezers van dit artikel, toch een voorlopig vonnis te kunnen laten vellen, heeft Knack de hand weten te leggen op drie passages uit evenveel hoofdstukken. Voor de duidelijkheid: het derde fragment is een verslag over een persconferentie.

Fragment uit Koning Jan

‘Februari 1970. Avondschemering in de mijncités van Limburg, de ‘vergeten’ provincie waar de tijd heeft stilgestaan. Uit de donkere hemel valt de eerste poedersneeuw van het nieuwe jaar. Mijnwerkers met grauwe, koolzwarte gezichten, sigaretje in de mond, staan oog in oog met een mobiele colonne van de rijkswacht in gevechtskledij: stofbril, helm, geweer in de aanslag en vinger aan de trekker. De rijkswachters op de voorste rij slaan ritmisch met zwarte matrakken op hun schilden van plexiglas, takke-tak, takke-tak, takke-tak, kompels zwaaien met fakkels en steken paletten, struiken, en bomen in brand. Griekse en Turkse kompels zingen de Internationale in het Frans en bekogelen de rijkswachters met versgebakken broden… Debout les damnés de la terre! Debout les forçats de la faim! Ontwaakt, verworpenen der aarde, ontwaakt! … terwijl stakingspikketten enkele werkwilligen tegen de grond slaan.

“Zwarte Pieten! Zwarte Pieten!” roepen de stakers.

Schoenaerts steekt zijn hoofd uit het dak van de Deux-Chevaux en declameert op plechtige toon Melopee van Paul Van Ostaijen, “op zijn oh zo eigen manier”, Onder de maan schuift de lange rivier / Over de lange rivier schuift moede de maan / Onder de maan op de lange rivier schuift de kano naar zee met een vreemd vuur in zijn ogen en de mijnwerkers staren hem aan met wijdopen mond alsof hij een wezen is van een andere planeet. Schoenaerts trekt handenvol bankbiljetten uit zijn broekzakken en strooit ze als confetti over de hoofden van de stakers tot hij al zijn spaargeld heeft weggegeven en de mijnwerkers grijpen gretig naar de biljetten die als bladgoud uit de hemel dwarrelen.

“Zo staat het in de Bijbel,” grijnslacht Schoenaerts, “bezit moet je wegschenken.”‘

Fragment uit Meeuwen sterven

‘Een verpleger brengt een metalen statief in de zaal waaraan hij een wit filmdoek met zwarte rand ophangt. Een tweede verpleger rolt een metalen nachtkastje dat zijn beste jaren heeft gekend in de zaal. Op het nachtkastje is een super-8-millimeter filmprojector voor geluidsfilm gemonteerd met groot en klein filmspoel en ingebouwde geluidsversterker.

“Fi-lem! Fi-lem!” roepen de zotten in de zaal.

Wat de patiënten op de Psychiatrische Afdeling Mannen te zien krijgen, is een filmfragment van 6 minuten en 36 seconden zonder woorden uit Meeuwen sterven in de haven, een Vlaams filmdrama in zwart/wit uit 1955 met Julien Schoenaerts in zijn filmdebuut als ‘vreemdeling’ in een regenjas. Eenzaam doolt Schoenaerts door de haven op zoek naar een schip dat hem over zee naar een veilig en ver land zal brengen.

“Wie is die man, Julien?” vraagt de psychiater.

“Welke man?” zegt Schoenaerts.

“De vreemdeling in de regenjas.”

“Weet ik niet.”

“Je weet niet wie hij is?”

“Nee.”

“Je hebt hem nooit eerder gezien?”

“Nee. Wie is hij?”

“Dat ben jij, Julien,” zegt de psychiater.

“Ik?”

“Jij bent de vreemdeling in de regenjas.”

“Dat begrijp ik niet,” zegt Schoenaerts.

“Wat begrijp je niet, Julien?”

“Dat ik in de haven zou zijn, tussen de olietanks, terwijl ik hier zit, tussen de zotten …”‘

Fragment uit Eindspel

‘Doorgezakte fauteuils, hier en daar wat toneelrekwisieten. Op de lege scene staat een paneel met de geschilderde tekst WIENER dat het restant is van een operette die er ooit werd opgevoerd, meer dan een halve eeuw geleden, toen het vergeten, verlaten theater de trots was van de wijk en de parel aan de kroon van het liefhebberstoneel.

“Julien,” zegt Het Handelsblad, “kwatongen beweren dat je arm theater brengt omdat je vroegere collega’s niet met je willen samenwerken. Klopt dat, is dat waar?”

Monkellachje. “De waarheid,” zegt Schoenaerts, “is dat ikzelf mijn buik vol heb van het officiële stadstheater van onze grootmoeders… ik breng al twintig jaar grootmoederstheater… Genoeg! Genoeg! Het Ringtheater brengt toneel in een prettige, hedendaagse sfeer waarin iedereen zich thuis voelt, zowel de dame in avondkledij als de jongeman in spijkerbroek.’

“Julien, kan je voor onze lezers een woordje zeggen over de kunst van acteren?” vraagt de verslaggever van de Courrier d’Anvers die in het dagelijkse leven de kost verdient als diamantslijper.

Schoenaerts gaat in het midden van het podium staan, in de kille zaal tussen de rotzooi op de Bühne, in zijn donkere duffelcoat, en begint een reeks stem-modulaties met het woord ‘rabarber’ dat hij keer op keer herhaalt, van heel zacht en fluisterend tot hardop roepend met klanken die galmen als donder en bliksem tot een simpel, alledaags en eenvoudig woord als ‘rabarber’ door merg en been gaat en als een angstschreeuw door het lege theater snijdt.

“Ra-bar-ber RA-BAR-BER RA-BAR-BER RA-BAR-BERRRR…!”‘

Envoi

Tot zover de proloog. Ik zie u in september weer. Voor de hele voorstelling, en de epiloog, zijnde de vox populi.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content