Middernacht bij een oude begraafplaats

In memoriam Nathan: Benno Barnard over jiddische literatuur en de joodse bibliotheek in Austin.

Mitnacht far an altn bess-ojlem

in tifer mitnacht
otemt mer nit kejn trit;
nor di schtilkejt wacht
un nemt mich in ir mit.

in fenzter fun schul
schwajgn alte ssforim,
mejssim schtajgn arojss kil
fun fargessene kworim.

schwer fun sej zerint
a tunkele ssakone;
mitn zeschrokenem wint
ssojdet sich di lewone.

schtern in farleschn sich
zitern a wajle ojf;
got gejt in wajsse schich
durchn altn schulhojf.

schwarze rojsn blien
in ojgn fun mejssim;
un kalt sej zien
in wajsse talejssim.

jeder trogt in hent
sajn aschig harz un
iber ale brent
a tojte schwarze sun.

Lajser Ajchenrand
Uit: ‘Mimaamakim / Aus der Tiefe rufe ich’ (Ammann, 2006)

________________________________________________________________
Middernacht bij een oude begraafplaats In de diepte van middernacht ademt geen enkele stap; alleen de stilte verwacht iets en neemt mij op.

In het raam van de sjoel staan zwijgende boeken te weten, doden klauteren koel uit graven die zijn vergeten. Ze zijn nog gedompeld in donkere benauwenis; de witte maan mompelt dat de wind geschrokken is. Er flikkeren miljoenen uitdovende sterren boven mij; God komt in witte schoenen door het oude sjoelhof voorbij. De ogen van de doden zijn met zwarte rozen gevuld; koud trekken zij over de zoden, in witte talles gehuld. Ieder draagt in zijn hand zijn hart van as en boven allen brandt een dode zwarte zon. Vertaling Benno Barnard

In 1987 was Joy het mooiste meisje op aarde en ikzelf – zwart haar woekerde op mijn schedel en bovenlip – een strijder in een of andere Latijns-Amerikaanse revolutie. Het lot had ons naar de universiteit van Austin gevoerd, in de tamelijk akelige staat Texas, en aldaar sloten we vriendschap met Christopher Hutton en Nathan Snyder.

Chris was een anemische leeftijdgenoot uit Oxford, die Jiddisch doceerde. Ik vroeg hem hoe hij er als goj bij was gekomen die taal te studeren; zijn verklaring luidde aldus: ‘I walked into the wrong classroom one day and I was too lazy to get up.’ Ook ik vertegenwoordigde een minderheidstaal, maar hij had niet eens een taalgebied, met uitzondering van de stationsbuurt in Antwerpen. Een Duitser van het German Department vroeg hem met het bekende logge accent: ‘Where de hell do dey speak Yiddish?’ Chris nam de academicus zwijgend van hoofd tot voeten op, draaide zich om, wandelde weg, stopte na tien meter en zei toen, meer tegen zijn schouder dan erover: ‘Well, many people spoke Yiddish in hell.’ We sloten hem terstond in ons hart.

Dankzij deze vriend, naar wie onze zoon heet, heb ik onder meer de poëzie van Lajser Ajchenrand leren kennen, die haast uitsluitend over de vernietiging van de Joden en hun geschiedenis spreekt. Geboren in Polen in 1911 en later via Frankrijk naar Zwitserland gevlucht, waar hij in 1985 is overleden. Ook in de Alpen sprak dus iemand Jiddisch.

En dan was er Nathan, bibliothecaris van de afdeling Judaïca, een savante neuroticus, tien jaar ouder dan wij, met wie ik soms een praatje maakte in zijn zelfgebouwde cubiculum, half boekenkast, half chaotische opeenstapeling van documenten, weggestopt in een dode hoek tussen de andere Germaanse talen. Hij had het rosse haar van de Joden uit de Russische grensgebieden, kwam uit Boston, maar sprak Engels met een wonderlijk, ietwat komisch accent, want hij was opgegroeid in het Jiddisch van zijn Litouwse ouders. Een fiets noemde hij een bye-cycle, met het accent op de tweede lettergreep. Tot zijn zestiende had hij bij een rabbi school gelopen; daarna had hij Grieks gestudeerd en vervolgens was hij naar Yeshiva University in New York gegaan ter vervolmaking van zijn Hebreeuws.

Ja, Nathan was buitengewoon geleerd en voorts volslagen wereldvreemd. Chris, Joy en ik namen hem mee naar een Japans restaurant en hij begon te hyperventileren bij de aanblik van al die rauwe monsters uit de oceaan, alsof de leviathan zelf werd opgediend. Over zijn Joodse broeders sprak hij in louter negatieve zin: ‘Wij zijn geen aardige mensen,’ zei hij meer dan eens, ‘de geschiedenis heeft ons onaardig gemaakt.’ Op een keer was hij dronken en begon te verkondigen dat Hitler groot gelijk had gehad. Ook was hij illusieloos verliefd op Joy, die hij met enig theatraal gezucht ‘de Germaanse godin’ noemde, de walküre, de Margaretha… dit alles schertsend, maar het was bloeddoorlopen scherts, want alles had voor hem met Duitsland te maken, en de grootouders van die weelderige blondine waren Duitsers.

Toen verhuisden we terug naar Europa. Met Pasen en Kerstmis zond hij Joy een kaart, waarop hij ook mij en later ‘young Christopher’ en Anna groette. Antwoorden deden we zelden.

Enkele weken geleden – Joy is de mooiste vijftigjarige vrouw op aarde, ik ben grijs voor zover ik niet kaal ben – ontvingen we een mailtje van Chris Hutton: ‘I was in Israel last week and met someone who taught in Texas. He told me Nathan died last year, of a brain tumor. Poor guy. Just thought I’d let you know in case you & Joy hadn’t heard.’

Hij voegde er een link naar een necrologie uit de Austin-American Statesman aan toe. Daarin schrijft een professor Seth Wolitz dat Nathan geobsedeerd was door de vernietiging van de Joden en hun geschiedenis. Dat Nathan ook ’s avonds en op zondag werkte. Dat hij een eenzaam mens was. Dat hij de sociale structuren en bij uitbreiding de hele mensenwereld niet goed begreep. Dat hij kosjer at en zich aan de Joodse wetten hield, maar atheïst was. Dat hij op zijn sterfbed, na vergeefse bestraling, gezegd had dat het leven zo zwaar, zo moeilijk was geweest.

De necrologie dateerde van 26 oktober 2009. In het tijdperk van de onbeperkte communicatie was Nathans dood een jaar voor ons verborgen gebleven. Joy had eens opgemerkt dat we al een tijdje geen kaart meer uit Texas hadden gekregen, maar dat hij dood kon zijn, zo dood als iemand die een jaar dood in zijn appartement ligt zonder te worden gemist – nee, dat was niet bij ons opgekomen.

We hadden hem nog één keer teruggezien na onze Amerikaanse tijd. Dat was in Parijs, een jaar of zeven geleden. Hij maakte een bange en verwarde indruk. Ik dacht toen voor het eerst: bij God, je bent een autist! En nu lees ik dus dat hij ook een atheïst was, die zich op de rand van de paniek vastklampte aan alles wat hij als kind had geleerd. Autist en atheïst: eenzamer combinatie bestaat vast niet in dit ondermaanse.

De Joodse bibliotheek in Austin – zijn levenswerk – is naar hem vernoemd. De obsessie met die bibliotheek en datgene waarvan zij getuigde was in zijn brein gaan samenklonteren tot een gezwel. De bibliotheek doodde hem en nam zijn plaats in. Hij werd zijn 30.000 geschriften.

Nawoord: Onlangs verklaarde Noam Bedein, hoofd van het medisch centrum in Sderot in Israël, op het Israëlische avondnieuws: ‘I’ve been to hundreds of high schools and university campuses talking about Israel over the years, but the reception – and the aftermath – of my visit to the Austin campus of the University of Texas was the worst example of anti-Israel and anti-Semitic agitation I’ve ever seen.’


Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content