Menno Wigman in het Penhuis

Nederlands dichter Menno Wegman deed afgelopen zondag Kortrijk aan om er over zijn oeuvre te vertellen.

Graag had ik hier gemeld dat de Oranjerie van het Broelmuseum op zondagvoormiddag 14 november uit haar voegen barstte voor de komst van een van de beste contemporaine dichters van ons taalgebied, maar dat zou gelogen zijn. Amper een twintigtal geïnteresseerden kwamen kijken en luisteren naar Menno Wigman en gelegenheidsgastheer Carl De Strycker, redactielid van Poëziekrant en Kunsttijdschrift Vlaanderen.

Als opener wil De Strycker weten hoe iemand die ooit de drummer was van een punkgroepje bij de poëzie belandt, en hij husselt daarbij enkele dingen door elkaar: ‘Oorpijn was niet de naam van een band, maar van het blad dat ik uitgaf,’ corrigeert Wigman. ‘Ik drumde bij een band of twaalf, maar het langst bij Human Alert. Punk lijkt onverenigbaar met poëzie, maar ik schreef ook teksten voor de groep. Al ben ik nu niet meer zo’n fan van het genre, de oerkracht van die muziek spreekt mij nog altijd aan. Mijn gedichten zijn in tegenstelling tot punksongs geen schreeuwerige pamfletten, maar muzikaal en ritmisch zijn ze wel.’

Wigmans nieuwste boek, ‘Red ons van de dichters’, een verzameling essays over poëzie, is net uit. ‘De titel verwijst naar een vers van Luuk Gruwez en is natuurlijk ironisch bedoeld. Met mijn essays, die zijn geschreven in een niet-academische taal, probeer ik mensen voor poëzie te enthousiasmeren.’

In een van die essays schrijft hij ‘Bloemlezen is een bezoeking en vertalen durf ik niet meer.’ Hoezo bloemlezen een bezoeking? ‘Naast een resem andere bloemlezingen heb ik vier jaar lang Meulenhoffs poëziekalender samengesteld,’ zegt Wigman. ‘Dan koos ik jaarlijks 365 gedichten uit, maar ik las er wel zo’n 30.000. Poëzie lezen verhindert mij om zelf poëzie te schrijven. Maar een bloemlezing is voor de lezer wel hét ideale middel om in contact te komen met dichters die hij voorheen niet kende.’

Als hij een thema krijgt aangeboden dat hem boeit, wil Menno Wigman best terug in de huid van bloemlezer kruipen. ‘Ik schreef voor het Nederlandse dagblad Trouw een stuk over gevangenispoëzie en raakte erdoor geïntrigeerd. Misschien wordt dat een thema voor een bloemlezing. In de gevangenis wordt veel poëzie geschreven. Paul Verlaine bijvoorbeeld heeft in zijn cel in Mons talloze gedichten geschreven. Als een mens met zijn rug tegen de muur staat, op zichzelf wordt teruggeworpen, dan is proza eigenlijk een minder geschikte taal dan poëzie, denk ik.’

En vertalen durft hij niet meer? Hij die Baudelaire vertaalde, Else Lasker-Schüler, Gottfried Benn en vele anderen. ‘Soms ben ik ontgoocheld over vertalingen van mijn eigen gedichten. Ze worden wel eens te letterlijk vertaald, zodat ritme, metrum en klank verloren gaan. Dan wordt de inhoud van het gedicht minder dwingend. Ik probeer in mijn vertalingen al die dingen wél te behouden, maar dat vraagt ontzettend veel tijd en energie.’

Menno Wigman is gefascineerd door de Duitse dichters uit het interbellum. ‘Gottfried Benn was een patholoog-anatoom. Ooit schreef hij in een week tijd een bundel van negen gedichten, volgens mij nog steeds de meest vervaarlijke gedichten die er ooit zijn geschreven.’ Vervaarlijke, gevaarlijke poëzie… de link met de bloemlezing Ik ben een bijl, waarin samensteller Erik Jan Harmens opperde dat poëzie terug “gevaarlijk” moest worden, wat zoveel betekent als maatschappelijk relevant, is snel gemaakt. Wigman vindt die 21ste-eeuwse gevaarlijke poëzie maar niks vergeleken met een dichter als Benn. ‘Om de zeven jaar ongeveer komt er een nieuwe generatiebloemlezing uit. Maar hoe ouder je wordt hoe krampachtiger het overkomt. Het is een oude avant-gardetruc die niet echt meer werkt.’

Drie maanden lang verbleef Wigman in een psychiatrische inrichting, vrijwillig welteverstaan. Hij ging er op zoek naar poëzie geschreven door de patiënten en bracht daar verslag van uit in zijn boek Het Gesticht. ‘Psychiatrische inrichtingen intrigeren mij. Ik ben zelf opgegroeid naast zo’n inrichting. Mijn zoektocht naar poëzie viel tegen. De psychiatrie heeft een lange traditie met de beeldende kunst, maar niet met de dichtkunst blijkbaar. Patiënten verhuizen wel eens van locatie, er gaat redelijk wat verloren, maar volgens mij heeft het ook met de medicatie te maken. De biochemische psychiatrie heeft momenteel de overhand. Patiënten worden zwaar verdoofd, leven daardoor rustiger, maar het dempt wel hun creativiteit.’

Na de pauze gaat het over Menno Wigmans eigen briljante poëzie. De gastheer verzoekt hem om uit zijn eerste bundel ”s Zomers stinken alle steden’ het gedicht ‘Aftocht’ te lezen. Een tekenend gedicht voor die debuutbundel, stelt De Strycker. Het hoofdpersonage blinkt uit in dadeloosheid, afzijdigheid, loomheid en apathie. Wigman vraagt het publiek of ze zich de genadeloos hete zomer van 1996 herinneren, het seizoen waarin de bundel is ontstaan: ‘Ik vind de zomer een van de lastigste seizoenen. Het is het seizoen van de lust en begeerte, en dat maakt onrustig. Als dan de herfst over het land komt wordt alles inniger en rustiger.’

Het gedicht ‘Bloedgang’ bezit dan weer een rijkdom aan klank, alliteraties en assonanties, kortom technische doorwrochtheid. Waarom al die aspecten zo belangrijk zijn? ‘Klank, rijm, ritme, metrum, misschien is dat gewoon wat poëzie is,’ zegt Wigman. ‘Maar’ zo voegt hij eraan toe ‘uit de Nederlandse poëzie is de muzikaliteit nagenoeg verdwenen. Vlaamse dichters doen het op dat vlak beter.’ Hij verwijst naar Gruwez, Nolens en de door hem zeer bewonderde Maurice Gilliams.

‘Gustave Flaubert schreef in een brief aan een vriend: “Is het jou ook wel eens opgevallen dat zinnen die waar lijken ook ritmisch altijd zo goed kloppen?” Misschien zit daar iets in. Reclame werkt net zo, dat doen reclamemakers opdat je het zou onthouden.’

Volgt ‘Jeunesse dorée’, een generatiegedicht. Menno Wigman heeft een theorietje klaar over zijn “verloren generatie”: ‘Ik werd geïnterviewd voor een boek over generatiemanagement en de interviewer zei me dat mijn generatie, die opgroeide in de jaren tachtig en die de lost generation werd genoemd, heel lang niet aan bod kwam omdat de babyboomers de deur zo lang voor ons dicht hielden. In de jaren tachtig kon je als dichter nauwelijks een uitgever vinden. Nu vliegen de debuten ons om de oren.’

Wigman leest uit ‘Zwart als kaviaar’ – ‘Dit is gewoon een betere bundel dan mijn eerste.’ – ‘Misverstand’, het gedicht waarin hij zich afvraagt ‘waarom ik met dit hoopje drukwerk vierenzestig / lezers kwel of, erger nog, twee bomen vel’ en dat, o ironie, op vele duizenden exemplaren werd verspreid als een Gedichtendag-poëziekaart. Het fantastische eenzame uitvaartgedicht ‘Bij de gemeentekist van mevrouw P.’ uit de bundel ‘Dit is mijn dag’ is de aanleiding om iets te vertellen over het poëzieproject rond de eenzame uitvaarten, ooit ontsproten aan het brein van de Groninger stadsdichter Bart FM Droog, en door diverse andere dichters in andere steden opgepikt. Dichters schrijven een gedicht voor een mens die wordt begraven zonder dat er ook maar één familielid of kennis aanwezig is. ‘Vier dragers, iemand van de uitvaartdienst en dat is het,’ zegt Wigman. ‘Een afschuwelijke ervaring, want bij een begrafenis denkt iedereen stiekem aan zijn eigen begrafenis, en geen mens wil in dergelijke omstandigheden begraven worden.’

De volgende dichtbundel van Menno Wigman verschijnt in januari 2012. ‘Hij is voor driekwart klaar. Ik heb dit jaar maar drie gedichten gemaakt. Na mijn essayboek ben ik een beetje moe van al die alinea’s. Ik kan niet wachten tot ik weer fijn gedichten ga schrijven.’

Philip Hoorne

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content