Max Frisch putte de hele tijd uit zijn eigen leven

Honderd jaar geleden werd de Zwitserse schrijver Max Frisch (1911-1991) op 15 mei geboren. Overal wordt de schrijver van ‘Stiller’ gevierd.

‘Wat soms het meest boeit zijn boeken die erom vragen tegengesproken of op z’n minst aangevuld te worden: er schieten ons wel honderd dingen te binnen waar de schrijver niet eens van rept hoewel ze aldoor voor het grijpen liggen, en misschien behoort het trouwens wel tot het genot van het lezen dat de lezer vooral de rijkdom van zijn eigen gedachten ontdekt.’ Deze nog altijd geldige gedachte noteerde Max Frisch in zijn ‘Dagboek 1946-1949’, een werk waarmee hij in 1950 doorbrak en waarmee hij tegelijk de nog altijd hardnekkige opvatting weerlegde dat je je als schrijver eerst in andere genres moet bewijzen voor je aan een dagboek begint.

De rol van lezer lag Max Frisch even goed als die van schrijver. Hij was trouwens de belichaming van het veelzijdige ‘ik’, in alle betekenissen van het woord. ‘Stiller’ (1954), de roman waarmee de Zwitser nog altijd het meest geïdentificeerd wordt, kun je overigens lezen als een poging om uit het gereduceerde ‘ik’ te ontsnappen. Het latere ‘Mein Name sei Gantenbein’ (1964) was daarop een ironische en zelfs komische variatie. Een rol kun je spelen, maar een rol is ook letterlijk een opening daardoor je kunt ontsnappen. Dat deden Frisch en zijn personages de hele tijd door. Met wisselend succes ontkwamen ze aan wat ze ervoeren als een dodelijke verstarring. Geen wonder dat Frisch ook een soort Houdini was, die zich los spartelde waar zijn vrijheid werd bedreigd. Hij ontsnapte al vroeg aan zijn architectenrol, en daarna aan die van echtgenoot en vader.

Behalve dagboeken, essays en romans schreef Frisch ook toneel. Met ‘Don Juan oder die Liebe zur Geometrie’ (1953) schrikte hij het Zwitserse gezapige burgerpubliek op. In Frisch’ stuk belandt Don Juan niet in de hel, maar in het huwelijk, wat tien keer erger is. Vrouwen spelen nochtans een onmisbare en gewaardeerde rol in zijn werk en zijn leven, dat plaatsvond in Zürich, Berlijn, New York en Rome, waar hij een tijdlang samenwoonde met de Oostenrijkse dichteres Ingeborg Bachmann.

In de ‘Frankfurter Allgemeine Zeitung’ (14 mei) wordt Max Frisch door de literatuurwetenschapper Peter von Matt een humane socialist en tevens een radicale liberaal genoemd. Frisch trok zich van de tijdgeest niet veel aan. Hij deed z’n ding. In tegenstelling tot veel van zijn tijdgenoten, van wie het werk met schimmel is bedekt, is het oeuvre van Frisch leesbaar en vers gebleven. Als schrijver was hij lucide, zijn energie was enorm, hij schreef onophoudelijk, op alles wat hem onder handen viel, waar hij ook was. Frisch bemoeide zich met alles, met de politiek en de maatschappij (‘Andorra’, ‘Herr Biedermann und die Brandstifter’), en ook met zichzelf. Dat hij ideologie verafschuwde en zichzelf niet ophemelde, maar zijn eigen verstrikkingen blootlegde, blijkt achteraf ook zijn literaire werk ten goede zijn gekomen. De lezers zijn immers benieuwd hoe het afloopt met zijn personages, die vaak zeer herkenbare alter ego’s van de schrijver zijn. Voor zijn literaire werk putte Frisch onophoudelijk uit zijn eigen leven. Dat geldt ook voor de verteller uit Frisch’ prachtige Amerikaanse liefdesroman ‘Montauk’ uit 1975.

Frisch was bang van de confrontatie met de dood, of beter met de doden: ‘De visie van een ontmoeting met de doden, die alleen nog zijn wat ze waren, alleen nog weten wat ze wisten, maar dat voor eeuwig, zonder ook maar één seconde nieuw leven, nieuw denken, heeft hem decennia lang achtervolgd,’ aldus Peter von Matt in zijn laudatio.

Piet de Moor

Nieuwe literatuur over Frisch: Beatrice von Matt: ‘Mein Name sei Frisch’ (Nagel & Kimche); Julian Schütt: ‘Max Frisch’ (Suhrkamp); Volker Weidemann: ‘Max Frisch. Sein Leben, sein Werk’ (Kiwi).

Ook het aprilnummer van het Vlaamse literaire tijdschrift DWB (zie afbeelding) is aan Frisch gewijd. In het Nederlands verscheen het werk van Frisch bij Meulenhoff en Atlas.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content