Marnix Gijsen over driftkikker Paul Van Ostaijen

Tegenover Guido Lauwaert sprak Gijsen ooit over de biseksuele Alice Nahon, de vaderhaat van Van Ostaijen en een onopgevoerd toneelstuk in de schuif.

Wie herinnert zich nog Marnix Gijsen (1899-1984)? Ga googlen om uw cultureel geheugen op te frissen. Voor de randgeschiedenis moet je echter bij mij zijn. Kort voor de 3de Nacht van de Poëzie in mei 1980 had ik een afspraak met de auteur van Klaaglied om Agnes. Hij was niet enkel romancier maar tevens dichter, al heeft hij in de tweede helft van zijn leven geen vers meer bedacht. In de eerste helft heeft hij er een paar merkwaardige geschreven, waarvan Mijn vadertje het meest bekende is. Mijn poëziepeter,Jozef Deleu, heeft het in de veertiende druk van zijn Groot Verzenboek behouden. Bij een actie van Knack, even een zijsprong maken, zijn er in een paar weken ruim 9000 exemplaren van verkocht. Dat het gedicht van Marnix Gijsen veertien drukken en vooral herzieningen heeft overleefd, is een teken dat het regelmatig opduikt op rouwprentjes en in het onderwijs bovenwijs bevonden wordt. Jozef houdt het verkeer op de poëtische zeeën en rivieren scherp in de gaten. En dat geldt niet enkel voor roestige tankers. Vijfenzeventig jaar oud en Jozef Deleu ligt in de race naar ontdekkingen van de nieuwste speedboten alle spotters een zeemijl voor.

Literaire spoken Terug naar Marnix Gijsen. Per brief – zo ging dat toen – verleende hij mij een audiëntie en ik kwam stipt op tijd aan in De Meeûssquare in Brussel, waar hij woonde en leefde met zijn literaire spoken. De geur hield het midden tussen die van een antiquariaat en van een ziekenhuis. ‘Een optreden op de Nacht van de Poëzie? En Claus doet mee. En Mulisch. En William Burroughs. Wat heeft die verloren op een Nacht van de Poëzie? Die man heeft nooit één gedicht geschreven. Proza dat slechts te begrijpen is na het innemen van geestverruimende middelen. Nee, jongeman. Ik ben te oud om nog op het podium van een veemarkt te kruipen, al vind ik het attent van u om mij uit te nodigen.’
Maagd van Vlaanderen
En daarmee was de kous af, dacht ik, ware het niet dat hij blijkbaar blij was met mijn bezoek. Eenmaal aan de praat was hij niet meer te stuiten. De keren dat ik een woord kon plaatsen, in wat uiteindelijk een bezoek van drie uur zou worden, zijn op een hand te tellen en waren telkens een trekhaak voor een nieuwe monoloog die de air had van een klaagzang. ‘Ja, het is waar, zoals links en rechts gefluisterd werd. Ik heb een verhouding gehad met de maagd van Vlaanderen, Alice Nahon. Ik heb het altijd ontkend, maar liegen en bedriegen was voor mijn generatie een manière de conduire. Maar ontmaagd heb ik haar niet.’
Twee walletjes Hij zuchtte en haalde schouders op. ‘Daarvoor was het te laat, veel te laat. Waarde vriend, zij had al menig literator versleten voor ik aan de beurt kwam. Alice Nahon was zo geil als een Frans bordeel. Onder meer Pol de Mont, Joris Vriemont, Paul Pé. Fernant Berckelaers [Michel Seuphor], Luc Indestege, Camile Huysmans, Edgar du Perron, Emanuel De Bom, die als koosnaampje ‘oompje’ had, vielen allemaal voor haar uitdagende poses. Ze studeerde ze in voor de spiegel. Als voorspel voor een ontmoeting met een kandidaat-minnaar. Terwijl de gebruikte in bed lag toe te kijken en ongeduldig zat te wachten tot miss Alice verdwenen was. Om in alle rust te kunnen ontbijten. In de brede literaire kring was geweten dat zij van twee walletjes at. Na drie mannen was het tijd voor een vrouw. Haar geliefde verpakking was een écossais kleedje, een wit bloesje en linten in het haar. Kostschoolmeisjes doen het altijd bij schrijvers. Een minnaar die uitgevreeën was en haar de bons gaf, kreeg in het gezicht geslingerd dat zij zelfmoord zou plegen. Het was niet de eerste keer dat ze het dreigement uitte. Hij antwoordde: “Goed, probeer dan maar wat op te schieten.”‘
Gijsen vulde ongevraagd mijn glas bij en dat was het moment om hem naar zijn opinie over haar poëzie te vragen. Wanneer ik een gedicht van haar las, overviel mij altijd een jeuk over het hele lichaam. Om gek van te worden. ‘Haar poëzie? Tante Bertha’s breiwerk. Wat Ezra Pound met The Waste Land van Eliot heeft gedaan, is klein bier in vergelijking met mijn ingrepen. Van het origineel bleef een regel over, anderhalve op zijn best. Toen het verscheen, verscheen het in de oorspronkelijke vorm. Maar zij bazuinde wel uit dat ik ze gelezen en goedgekeurd had. Zij vroeg advies om geacht te worden.’
Gijsen over Van Ostaijen Hij zei het terwijl hij een paar stapels papieren doorzocht en plots van Nahon naar Van Ostaijen overschakelde. ‘Een driftkikker. Moest altijd gelijk hebben. Wie hem niet aanstond boorde hij de grond in. Jaloers als dat hij was. Dat ik bevriend was met Michel Seuphor, was al een reden voor een denigrerende bespreking van een bundel van mij. Waar hij van alles bijhaalde dat kop noch staart had. Frankrijk was zijn grote voorbeeld. Al was hij wel extreem flamingant. Mijns inziens zou hij, moest hij niet jong gestorven zijn, in het rechtse kamp zijn beland. Niet dat hij anti-joods was of met dat nazituig zou zijn opgetrokken, daarvoor was hij teveel individualist, maar het zou niet veel gescheeld hebben. We rijden allemaal links als we jong zijn en oud geworden rechts. En dan? Dan eindigen we op de pechstrook.’
Van Ostaijen en Kafka
‘Dat rechtse trekje in het links geschetter van Van Ostaijen kwam voort uit een vaderhaat. Een ongerijmde sfeer heerste er tussen die twee. Waarom had Pol zo’n interesse voor Franz Kafka, denk je? Beider werk zit vol duisternis, en het weinige licht in het werk van de Pol zit in de poëzie die hij in Miavoye heeft geschreven. Sommige gedichten getuigen van een figuurlijk in het duister tasten, terwijl het letterlijk in hem dooft. Vader Van Ostaijen, die ik, weliswaar van op afstand maar zeer goed heb gekend, keek meer naar zijn centen dan naar zijn kinderen. Pol is gestorven zonder dat zijn vader ooit een letter van hem gelezen heeft. Maar hij betaalde wel voor een mis, een week na diens overlijden. Zo hoorde het nu eenmaal. Dat er zoveel volk in de kerk aanwezig was, verbaasde hem zeer. Vraag het maar aan Gaston Burssens, die weet er alles van. Of is die ook al overleden?’
‘Vanaf een zekere leeftijd is het niet meer bij te houden. Zeker de volgorde niet. Gaston met zijn basson, Flor met zijn saxofoon. Edgar met zijn pet in de hand. Een bedelaar. Rijk dat wel, maar bedelen dat ie kon. En afgunstig. Pol en Edgar, dat klikte niet. Edgar wilde absoluut een gedicht van de Pol dat aan hem opgedragen was. Iets in de trant van het meelopen dat Pol geschreven had voor Gaston Burssens. Gaston heeft me ooit verteld dat de Pol het gemaakt heeft na een zoveelste wandeling op de wandelterrassen van de Schelde. Het zat twee dagen later in zijn brievenbus. Gaston heeft het aan Edgar laten lezen en die was jaloers. Bleef maar aandringen. Na lang aandringen is de Pol overstag gegaan. Op zijn ziekbed in Miavoye. Op zijn typische wijze. Alpejagerslied. Je kent het ongetwijfeld. De twee heren ontmoeten elkaar. De ene heer klimt en de andere heer daalt. Edgar klimt en kijkt op naar de Pol, dat is de symboliek er achter. Edgar heeft die nooit gezien, of willen zien. Ze nemen hun hoed voor elkaar af. Maar halt houden doen ze niet en spreken ze met elkaar? Het blijft bij een beleefdheidsgebaar. Ze gaan elkaar voorbij. Koud, ijskoud. Maar toegegeven, want ik ben geen rancuneus mens, het is een prachtig gedicht. Een van zijn betere.’
Onopgevoerd toneelstuk
Toen hij niet vond wat hij zocht, slofte Gijsen door zijn appartement, verdween via een deur om langs een andere weer te verschijnen en meteen een andere kamer in te duiken. Ik hoorde hem mompelen, stapels schoven en gleden op de grond. Na goed een kwartier kwam hij weer te voorschijn met een vergeelde map. De inhoud was het typoscript van een toneelstuk. Hij had het ooit aan Jozef van Hoeck aangeboden, maar het werd nooit opgevoerd. ‘Neem het mee,’ zei hij. ‘Misschien dat jij het op de planken krijgt. Ik hoef er geen vergoeding voor. De opbrengst mag je houden. Maar behoud mijn naam. Hij zal de pers doen toestromen. Want allen die weten dat ik ooit een toneelstuk heb geschreven zijn overleden, of hebben hun verstand verloren.’
Grieken in Vlaamse lakens
‘In 1968 is er een toneelstuk van me opgevoerd in de KVS, Helena op Ithaka. Een vreselijke regie. Anton Peters begreep er geen snars van. Terwijl ik het lichtvoetig wilde, heeft hij het zwaar gebracht. Grieken in Vlaamse lakens, het was niet om aan te zien. Maar er speelden mooie vrouwen in mee. Dat maakte veel goed. Helena werd gespeeld door Yvonne Lex. Een heks. Dat zijn de beste. Voor een week of twee. En er speelde een jong meisje in mee waar ik verliefd op was maar ik stond achter in de rij. De eerste keer dat ik haar zag was het al prijs. In een familiequiz van Tony Corsari. 100.000 of niks, was de titel. Hoe heet ze ook weer?’ ‘Greta van Langendonck?’ ‘Juist! Ze stonk naar seks. Typisch voor die tijd. Hippies. Weerzinwekkend.’ ‘Ik heb nog met haar gespeeld?’ ‘Met Yvonne Lex?’ ‘Nee, met Greta van Langendonck. In 1978. Macbeth. Met twee. Zij de Lady en ik de Mac.’ ‘Met twee? En de andere personages?’ ‘Die speelden we ook. Alsof we ze citeerden. En met wat stemwisselingen lukte het aardig.’ ‘Een wat je noemt moderne interpretatie, dus. Wat ze die arme Shakespeare niet allemaal hebben aangedaan. Enfin, doe haar mijn groeten, als je haar ziet.’ Kasteelroman Dezelfde avond las ik het toneelstuk. Het had alles van een kasteelroman, al speelt de eerste scène zich af in een café en de laatste in de gevangenis. Een schrijver trekt zich terug in een klooster en studeert voor priester, maar net voor de wijding, verneemt hij dat hij een fortuin en een kasteel erft. Hij verlaat het klooster en belandt aan de andere kant van de barricaden, waar hij van katoen geeft op alles wat naar wierook en kaarsvet ruikt. Zijn protesten waren in romanvorm gegoten, waardoor het boek op de lijst van ‘verboden boeken’ terecht kwam. De recensies zijn vernietigend. Zelfs zijn trouwe vrienden vinden het maar niks.

De wraakzucht zit zo diep dat hij gek wordt, door zijn kasteel dwaalt als een zombie, vereenzaamt, en een student die een thesis aan het maken is over het kasteel vermoordt. Zijn liefje ontdekt het lijk en loopt schreeuwend het toneel af. In de richting van een spoorweg. Even later hoor je het wild gehuil van een stoomfluit en een stoomtrein komt briesend en kreunend tot stilstand. Een paar flikken in burger komen langs. Spontaan slaat hij aan het bekennen. Een monoloog waar geen einde aan komt. Hij wordt gevankelijk afgevoerd. Het licht dimt en je ziet zijn hoofd na een lange doodse stilte verschijnen achter tralies, die te voorschijn komen doordat het achterdoek deels openschuift. Donker. Doek.

Dienstwillige dienaar Het stuk liet ik een maand stof vergaren en stuurde het dan terug naar de schepper. In één ruk had ik het gelezen, schreef ik. Waarom had hij niet meer toneel geschreven? De dialogen waren ijzersterk. Het einde pakkend. De volgende dag had ik het herlezen, kwestie van de details en de onderliggende gevoelens te begrijpen tot in de finesse. Ik had kosten nog moeite gespaard, maar geen theater wilde het op de affiche zetten. Zelfs niet door de tragedie als komedie op te voeren, wat ik een paar gezelschappen had gesuggereerd. Nee, voor zulke omzettingen hadden ze momenteel niet de juiste acteurs. Misschien over een jaar of drie, vier. Er waren enkele veelbelovende jonge acteurs bij Studio Herman Teirlinck. Wanneer ze afgestudeerd waren en wat ervaring hadden zouden ze, als ze de diepere lagen van de zielenroerselen van zijn personages begrepen… mogelijk, misschien, dat er dan de kans bestond, en meer van dat.

Een tot op de draad versleten jezuïetenantwoord, ik weet het, maar iets beters wist ik niet te verzinnen. Een flinke laag confituur over zijn talent als chroniqueur, want ik was een trouw luisteraar geweest van zijn Stem uit Amerika, en zijn talent om realistische romans te schrijven die me deden denken aan die van John Steinbeck, als waren het geen kopieën, sloot de brief af, gevolgd door ‘uw dienstwillige dienaar,’ en hup, een mooie envelop in. Aan de Weledele Heer Marnix Gijsen erop, gevolgd door zijn adres, voldoende frankering zodat de envelop zeker niet zou terugkeren, en de postbus in.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content