Maeterlincks kunst van het stelen

Dat Maurice Maerlinck plagiaat pleegde, wisten we al – ten laatste dankzij David Van Reybroucks debuut – maar Guido Lauwaert ontdekte meer, veel meer.

Hij schreef in het Frans, ondanks zijn Vlaamse afkomst, en geloofde in een bij elkaar geflanst opperwezen. Die mocht wat hem betreft ‘god’ genoemd worden; het kind moet nu eenmaal een naam hebben. Een god dus, en iedereen mocht er een hebben, en er waarom niet al zijn energie en kapitaal en vormgeving aan spenderen als hij of zij er zin in heeft? Zelf had hij een afkeer van rood, geel, blauw, zwart, groen of oranje gekleurde herders. Een goed woord over de sociale mentaliteit van de Vlaamse politieke en culturele kathederkruipers kon er ook niet af, maar hij kreeg in 1911 de Nobelprijs Literatuur. Daarom wordt hij een jaar lang bewierookt, want wij zijn een volk van feesten en kermissen. Alle laden worden geleegd. Vergeten werken worden heruitgegeven, lezingen gehouden, artikels geschreven, zijn kabinet in het Museum Arnold Vander Haeghen in de Gentse Veldstraat kreeg een fikse opknapbeurt. Al het kwade dat ooit over hem is beweerd, wordt ontkend of toegeschreven aan dwalingen van pseudo-wetenschappers.

Dat Maurice Maeterlinck er echter niet voor terugschrok om de dief te bestelen, met als obsessieve doel zijn bibliografie te versterken, weten hooguit een tiental Belgen, twee Nederlanders en een waakhond. In 1925 werd Maeterlinck al eens beschuldigd van plagiaat. ‘La vie des termites uit 1923 zou grotendeels gebaseerd zijn geweest op ‘The soul of the White Ant’, van de Zuid-Afrikaanse auteur Eugène Marais. De aanklacht belandde na heel wat omzwervingen in de vergeetput, want Marais was een curieuze kerel. Dichter, advocaat, spion, smokkelaar, journalist, junk, psycholoog, politicus, dominee, natuurwetenschapper, brandstichter, pompier en iemand die de aap zo stevig aan de borst drukte, dat hij er in 1919 een boek aan overhield, ‘The Soul of the Ape.’ Waarom hij gewantrouwd werd door zowat viervijfde van de wereldbevolking die een pen kon vasthouden, begrijp ik niet, want het een sluit het ander niet uit en kiep alles samen, flink schudden en je hebt een genie.

David van Reybrouck meets Maeterlinck
75 jaar later. De archeoloog en cultuurhistoricus David van Reybrouck toetste de overtreding van Maeterlinck tegen het zevende gebod aan in zijn opmerkelijke boek ‘De plaag’, maar tot een uitspraak waar geen speld tussen te krijgen is komt hij niet. Hij belandt in Zuid-Afrika en verdwaalt in zijn eigen verhaal. Het boek heeft dus geen blijvende indruk op me nagelaten, ondanks het feit dat het makkelijk wegleest. En weg was ‘De plaag’, belandde in de onderste catacomben van mijn bibliotheek, tot ik het vanochtend, toen ik aan het schrijven van dit dispuut begon, weer wat licht gunde. Een tweede, deze keer diagonale lezing, versterkte mijn eerste indruk.

‘Joyzelle’ ook plagiaat? (zie verder)
Om de kunst van het stelen van Maeterlinck daarom te kunnen aantonen moest ik uit een ander vaatje tappen. Dat ander vaatje heb ik tussen Kerst en Nieuw bij een Amsterdamse antiquaar gevonden. Hand op het hart. Ik dacht helemaal niet aan een ander vaatje toen de antiquaar, Singel 319, mij wat boeken van Vlaamse auteurs, aangevreten door muizen, in de hand stopte en ze mij voor een belachelijke prijs aanbood. Het pakket bevatte werk van Van Ostaijen, Gezelle, Conscience, Timmermans, Streuvels, de voor de hand liggende kortom, maar ook een toneelstuk van Maurice Maeterlinck, ‘Joyzelle’. Hé, was dat niet het toneelstuk dat meneer Maurice een jaar voor ‘Monna Vanna’ had geschreven, en vijf jaar vóór ‘L’Oiseau Bleu’, beide aanwezig in de afdeling Toneel van mijn boekenberg?

Weer veilig in mijn eigen arendsnest, was mijn vermoeden toetsen het eerste wat ik deed. En ja hoor, beide zijn aanwezig. De productie vond plaats in het Parijse Théatre du Gymnase. ‘Joyzelle’ sloeg echter niet aan. De première op 27 mei 1903 was een trieste vertoning en de stemming nadien was beneden peil. En dat bleef de dagen daarop zo. Het stuk bleef dan ook niet lang op de affiche staan. De auteur was er het hart van in en gooide zijn toneelpet in de souffleurbak, om ze pas drie jaar later weer te voorschijn te halen. Hij moest wel want ‘De Blauwe Vogel’ vloog door zijn brein en boorde zich door zijn schedel. Dit stuk kende wel succes, wereldwijd. Waarom ‘Joyzelle’ niet aansloeg valt te lezen in de volgende alinea’s.

Laat ik alvast beginnen met een mededeling van morele aard: Een groot deel van de anekdotes zijn afkomstig uit de overgeleverde verhalen binnen de Gentse familie over hun zondige nonkel Maurice in Frankrijk. Het enige wat ik hoefde te doen was de mondelinge en de schriftelijke informatie in mekaar te schuiven.

Maeterlinck en de vrouwen Welnu, een nazaat vertelde me, het moet een jaar of tien geleden zijn, bij een goed glas wijn, dat zijn oudoom begin van de twintigste eeuw geldgebrek had. Dat gebrek was een luxeprobleem, want de Gentenaar zat er warmpjes bij, maar naar zijn gevoel niet warmpjes genoeg. De train de vie die hij gewoon was had een flinke knauw gekregen door tientallen vrouwenhistories, bovenop zijn lasten en lusten met de Franse Bianca Castafiore, namelijk Georgette Leblanc. Daarenboven had hij aardig wat francs uitgegeven aan de feestelijkheden rond de eeuwwisseling. Hij meed openbare bijeenkomsten. Al waren de tafels rijkelijk versierd met drank en spijs, hij was liefst in beperkt maar uitgelezen gezelschap. Aangezien hij altijd de hoofdrol wilde spelen, was hij dan ook verplicht de grootste financier te zijn. Klap op de vuurpijl was dat Georgette geïnvesteerd had in het Panamakanaal en er veel geld bij had verloren. Zij had niet alleen aandelen met haar eigen geld gekocht, maar ook nog eens leningen aangegaan. Ze zat op een berg aandelen en dacht dat haar broodje gebakken was. Na het failliet van het megalomane project van De Lesseps waren de aandelen goed om de open haard mee aan te steken, maar de leningen moesten wel worden terugbetaald. En daar draaide de echtgenoot voor op.

Maeterlincks kapitaal had dus door de financiële uitspattingen van zijn vrouw een flinke aderlating gekregen. Honger en dorst leed hij niet, maar wilde hij niet failliet gaan, dan moest hij de tering naar de nering zetten. Hij werd er nukkig van en een writer’s block loerde om de hoek. De vraag in 1902 naar een nieuw toneelstuk was dan ook een geschenk uit de hemel. Het fikse voorschot was net voldoende om wat schulden af te lossen, dus moest het snel gaan. In nauwelijks drie weken schreef hij een stuk. Over het resultaat was hij niet tevreden. Hup, de kachel in. Een nieuw stuk. Dat ook ter dood veroordeeld werd en in de oven belandde.

Januari 1903 en geen deftig idee in de pen, geen letter op papier. Ten einde raad dwaalde hij langs de ruggen van zijn boeken en hield halt bij de afdeling Shakespeare. Bij hem moest toch iets te vinden zijn. De kerel had op korte tijd een flink aantal stukken geschreven. Hij had daarvoor heel wat ‘Chronicles’ gelezen, of had een stuk van een collega gejat, en hoe slechter het origineel stuk, hoe beter de imitatie was. Voor studiewerk had Maeterlinck echter geen tijd, de acteurs stonden te trappelen en de speeldagen lagen al vast. Er ging haast geen dag voorbij of Henri Garousse, de directeur van het theater, hing aan de lijn, stond voor de deur. Spelend met klank en betekenis en luisterend naar de innerlijke echo en reactie die het lezen van de titels opriepen, blokkeerde plotseling zijn blik bij het laatste boek en wist hij in een fractie van een seconde titel en onderwerp.

‘Joyzelle’: Shakespeares ‘Tempest’ revisited ‘The tempest’ is het laatste toneelstuk dat Shakespeare heeft geschreven. Hij werkte waarschijnlijk mee aan enkele latere stukken van zijn gezelschap. Aan deze stukken werd zijn naam verbonden, hoogstwaarschijnlijk enkel uit commercieel oogpunt. ‘De storm’ schreef Shakespeare tussen 1610 en 1611, en hij wilde van zijn afscheidsstuk iets speciaals maken. ‘In de eerste plaats verzon hij de intrige helemaal zelf: met uitzondering van ‘A midsummer night’s dream’ “leende” hij over het algemeen intriges van anderen, en het verhaal van zijn vorige stuk, ‘The winter’s tale’, was een staaltje van weloverwogen, schaamteloos plagiaat.’

Dit citaat is de ouverture van ‘Shakespeare stuk voor stuk’. Het is geschreven door T.A. Birrell, hoogleraar aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen. De goede man stierf vorig jaar. Het laatste hoofdstuk handelt over de laatste periode van de Engelse bard, en het is dan ook logisch dat het laatste deel over het cryptisch, als komedie gepresenteerde stuk gaat. Shakespeare zelf beschouwde het als zijn literair testament. De intrige mag dan origineel zijn, inspiratiebronnen zijn er wel geweest. Uit de historische achtergrond haalt ‘De storm’ zijn kracht, zijn logica, zijn spanning. Dat is kort samengevat de mening van Willy Courteaux. De achtergrondinformatie van elk stuk in zijn monumentale vertaling is – dit even terzijde – sterker dan zijn vertalingen. Zowel Hugo Claus als Tom Lanoye verklaarden dat bij het vertalen en bewerken van een stuk Courteaux over hun schouders keek.

Goed. Weer de storm in. De hoofdthema’s leverden bovendien de geloofwaardigheid waardoor ‘De storm’ overeind bleef staan: de tegenstelling tussen natuur en cultuur, tussen barbaarsheid en beschaving. Shake’s laatste stuk had trouwens een extra element dat de blokkering van Maeterlincks blik bezorgde: het noodlot. Het is in handen van een hogere macht. Dat er geen christelijke dimensie in dit thema schuilde, zal de boost geweest zijn die titel en onderwerp van ‘Joyzelle’ heeft opgeleverd, zijn versie van ‘De storm’.

‘Joyzelle’: stormachtig haastwerk In nauwelijks twee etmalen schreef Maeterlinck ‘Joyzelle’. Hij ging drastisch te werk. Om te beginnen las hij het werk diagonaal. – Horizontale lezing was gebeurd tijdens zijn jezuïetenjaren in het Gentse college Sint-Barbara. – Op een leesplank stond het Verzameld Werk van Shakespeare, opengeslagen op de bladzijde met Dramatis Persenae. Hij smeet de helft van de personages uit het raam en bleef zitten met een kleine koninklijke familie. Prospero werd Merlin, Ferdinand Lancéor, Miranda, de dochter van Prospero, werd Joyzelle. Ariel, een luchtgeest bij Shakekespeare, mocht zelfs zijn naam behouden, zij het de Franse versie, en veranderde van geslacht. Arielle, werd de goede geest van Merlin [Onzichtbaar voor de andere personages].

Het actieterrein is een eiland bij de meest geliefde toneelauteur van Queen Elisabeth I, bij de Belgische Nobelaar is het actieterrein een paleis. Op een eiland. En de kluis werd een grot. Vijf bedrijven telt het stuk van Shakespeare, vijf de versie van Maeterlinck. De hoge adel, met zijn koning en prins en prinses van Shakespeare had Maeterlinck ook overgenomen. Bewust. Het ziekelijke nieuwsgierigheid van het publiek naar de gebeurtenissen op het koninklijk tapijt, kende Maeterlinck. Daar geen gebruik van maken zou dwaas zijn. ‘Les têtes couronnées, qu’elles choquent ou excellent, font toujours la une.’ Het is een uitspraak van monsieur Maurice die in familiekring de ronde deed en nog steeds doet. De zijsporen sneuvelden en in het restant winkelt hij er maar op los. Op het blinde af, zo lijkt het wel. Arme geest wie er zo over denkt. Hij shopt, dat is waar, maar het essentiële is dat wie goed kijkt tot de conclusie komt dat De storm het theatraal gedachtegoed van Maeterlinck exposeert.


Maeterlincks vrouw schreef ‘Bulles bleues’ (op)
De reden van dit stuk op krukken, wat ‘Joyzelle’ ontegensprekelijk is, is in zijn eigen paleis, op zijn eiland te vinden. De verhouding met Georgette Leblanc had – zoals eerder gezegd – alle glans verloren. Toch zou het nog tot het einde van de Eerste Wereldoorlog duren eer hij definitief met haar brak. Lang voor hij in de winter van 1910-1911 Reneé Dahon de auteur in het vizier had gekregen, een figurante van de oerproductie van ‘L’Oiseau Bleu’. In 1919 werd zij zijn wettige echtgenote. Zij is het overigens die ‘Bulles Bleues’ heeft geschreven. Om precies te zijn: Maeterlinck dicteerde zijn jeugdherinneringen aan haar. Dat het een dictee is, is maar al te duidelijk voor wie een geoefend theateroor heeft. Het zou zo de planken op kunnen.

Maeterlincks muzen én Cyriel Buysse
Ja, ja, niet bang wezen, ik keer terug naar de hoofdweg. Naast deze ménage à trois had Maeterlinck en plus links en rechts minnaressen. Ook stond onveranderlijk bij het bezoek aan een stad, zelfs in aanwezigheid van Georgette, een uitstap naar een bordeel op het programma. In haar Souvenirs schrijft Georgette Leblanc dat hij een verwend kind was die gratis gebruik maakte van de vrijheid die zij hem schonk. Die vrijheid moet met een korreltje zout worden genomen, zoals we even verder zullen zien.

Cyriel Buysse was van de partij wanneer hij op bezoek was. Ook hij wist van geen ophouden. Twee, drie bordeelbezoeken van meneer Buysse op één nacht, volgens mijn bron, was eerder gewoonte dan uitzondering. Buysse’s vrouw wist ervan, maar vertrok geen spier. Toen haar voorzichtig werd verteld dat heel wat schrijvers geen heilige jongens waren, en men langzaam in de richting van Buysse en Maeterlinck stoomde, onderbrak zij het gesprek en zei – zie de Buysse-biografie van Joris van Parys, blz. 359 – ‘dat een artiest zich het een en ander mag permitteren – “un artiste a ses droits.”‘

Voldoende zaadlozingen dus, maar de meerwaarde ontbrak. Naast het in bed duiken met een partner, hij weze mannelijk of vrouwelijk, mag het er uitkruipen niet onderschat worden. Hoe vaak gebeurt het niet dat een van beide partijen ’s morgens spijt heeft van wat hij/zij de avond voordien heeft binnengehaald. De vrijpartij was meesterlijk, maar het ontwaken en met stip vooraan, het ontbijt beschadigt meer dan eens het plaatje. De maan heeft een andere invloed dan de zon.

Voor wie de snel afkalvende verhouding tussen Maurice en Georgette kent, is ‘Joyzelle’ begrijpbaar. Hij ziet een smeekbede om een nieuw erotisch avontuur van langere duur. Het stuk is de zinnebeeldige voorstelling van dat verlangen. Dat met de dag groeide in de periode kort na de eeuwwisseling, maar wegens goede kandidaturen uitmondde in discussies die soms draaiden om de banaalste futiliteiten. De deuren moesten hun kwaliteit bewijzen en het garnituur belandde tegen de muren. Het ergerde Maurice, zonder dat hij het liet merken, al kookte hij inwendig, want elk onderdeel van zijn interieur had hij met zorg uitgezocht. Hij reageerde door haar een paar maal op te sluiten in een van zijn kelders. Terwijl meneer trachtte te schrijven moest mevrouw zich voor haar toilet behelpen met water en zeep.

Haar maaltijden bestonden uit overschotjes en dagelijks een fles landwijn. Wat een regelrechte belediging was, gewend als de zelfverklaarde operadiva was om champagne vóór en na de laatste noot te drinken. Voor haar behoeften liet hij ze tweemaal per dag uit, onder bedreiging van een tweeloop. Van het hok naar la toilette des servantes [zonder stromend water] en weer naar het hok. Het verblijf in de privé-gevangenis duurde drie, vier dagen. Waar zij met keiluide stem aria’s zong. Tot de sopraan haar Wagnerrepertoire zelf beu was. Na de belofte om een toontje lager te zingen, hulp te bieden in het huishouden, te bezuinigen op de uitgaven, en wat er nog aan beloftes gedaan worden in soortgelijke omstandigheden, liet hij haar weer vrij. Het ging een halve week goed, waarna de grammofoon weer begon te draaien. Andere toonhoogten, variabele tempo’s… het bleven de gebruikelijke scènes.

Maurice organiseert wilde avonden

Zelf was Maurice ook niet de braafste jongen van de klas. De vrienden die al dan niet aangekondigd op bezoek kwamen trakteerde hij op een autocar Lolita’s. Niet uitzonderlijk voor die tijd en die kaste. In alle Europese landen was het dagelijks gebruik, uitgezonderd in Zwitserland. Daar was de geit de godin. De gasten trokken zich na het diner terug in de rookkamer van de gastheer, lazen elkaar hun nieuwste epistels voor, en toen ze in een roes van alcohol, tabak en ijdelheid belandden, liet Maeterlinck de hoertjes via de diensttrap naar de gastenkamers gaan. Of ze sprongen uit een hutkoffer bij de intrede van de gast in zijn logeerkamer. De gastheer was een meester in het bedenken van grappen met vrouwen. Hij koos zelf wie met wie naar bed ging. Soms tot ontevredenheid van de gasten, die het hoertje niet naar hun zin vond. Te mager of te dik. Te blond of te zwart. Het gebeurde dat de gast niet wist waarom hij het lieverdje afwees. ‘Een gevoel, Maurice, ze is niet mijn genre.’ Maar Maeterlinck gaf niet toe. ‘Ik ken uw smaak,’ zei hij, en daarmee was de kous af.

Het heeft heel wat voeten in de aarde gekost om een schandaal in de doofpot te stoppen. In de zomer van 1898 had Georgette nabij Dieppe, in het dorpje Gruchet Saint-Siméon een landhuis gezien waarop zij op slag verliefd was. De huur stond op haar naam, maar volgens de vader van mijn bron in de familie was het grootoom Maurice die voor de maandelijkse betaling moest opdraaien. Volgens de nakomelingen van de plaatselijke bevolking was het een flamboyant koppel en was Georgette ongeneeslijk gierig. Over deze ziekte heeft zij in haar Souvenirs met geen woord gerept. Zij deed zich voor als een eenvoudige dame die begaan was met de noden van de dorpers, maar dat was allerminst het geval. Maeterlinck daarentegen was terughoudend maar aardig, en gaf prijzen voor tombola’s, fruitkorven en honingpotten voerden het lijstje aan, en aan het eind van het schooljaar gaf hij aardig wat bedragen aan de plaatselijke pastoor, om de beste leerlingen van de parochieschool de kans te geven verder te studeren. Of de zwartrok dat ook werkelijk gedaan heeft, is niet geweten. Als er één instelling is die gebouwd is op zwart geld dat van het rechte pad afweek, is het de sekte van Rome. Gruchet Saint-Siméon beviel Maeterlinck uitermate, maar nog liever verbleef hij in hun pied-à-terre in het Parijse 18e pand in de rue Peynouard. Soms trok le bleu Belge er alleen naartoe, wegens zakelijke afspraken met zijn uitgever en wat vrienden. ‘Si la réunion tarde trop, à laquelle je ne pouvais absolument pas échapper, je passerai la nuit à Paris, ‘ zei hij. Georgette had zo haar vermoedens. Op een van die vervelende avonden daagde zij op en werd geconfronteerd met péripatéticiennes van nauwelijks 16, 17 jaar. Er ontstond een fikse ruzie, getrek en geduw, waarbij een van de meisjes over de balustrade van het achterbalkon viel en haar nek brak. De hals van een champagneglas stak in een oogkas. Maurice bestelde taxi’s voor de vrienden. Pas nadat zij verdwenen waren en alle sporen van de uitspatting waren uitgewist, werd de politie gebeld.

Een onderzoek volgde, onder leiding van commissaire de police Leclaire. Zijn broer, terloops gezegd, was begrafenisondernemer. Een lucratieve onderneming, want door zijn relatie met de politie, kreeg hij alle lijken die uit de Seine werden gevist, alle gehangenen van de parken, in hun slaap overleden clochards, kortom alle doden die op kosten van Parijs moesten worden begraven. René Leclaire, geen imbeciel, had snel door hoe de vork aan de steel zat in de zaak ‘Anaïs Beauregard’, zoals het meisje heette volgens de fichebak van de zedenpolitie. Zijn verslag werd door de juge d’instruction als ‘incomplet et donc peu digne de foi’ bestempeld. Bernard-Renaud van Ruymbeke hield het bij ‘un accident d’un couple de cambrioleurs pris en flagrant délit lors du retour à la maison des habitants. Dans une telle situation, on pouvait s’attendre au pire car il est bien connu que sous l’emprise de la panique arrivent les pires accidents.


De mannelijke partner was verdwenen. Een pooier, een schooier? Het verslag was kaas met gaten, maar Maeterlinck hield kort na de reis van het dossier naar een ver afgelegen verbanningsoord een soirée littéraire voor La Grande Loge Symbolique Ëcossaise, de club van de onderzoeksrechter. Zonder Georgette aan zijn zij.

Maeterlinck meets Picasso en Chaplin
Ja, er heeft een flinke storm gewoed rond Maeterlinck en zijn ‘Joyzelle’. De kibbelarijen zijn mee verantwoordelijk voor het feit dat Maeterlincks dertiende [!] toneelstuk geen vrolijk spel is geworden. En jatwerk was dat ontkleed werd tot op het bot. Wat overbleef was een liefdeshistorie, maar dan eentje van de saaie kant. Het verhaal sleept zich voort en eenmaal de geliefden elkaar in alle openheid mogen en kunnen kussen, klinkt er geen triomfmuziek. Je hebt kunstenaars die hun beste werk maken in conflictsituaties, maar het tegendeel is eerder het geval. Net als Picasso en Chaplin maakte Maeterlinck zijn meesterwerken als zijn kachel gloeide en de boel op orde was. Dan houdt de hond zich koest en spint de poes. En zingt de kanarie tsjip, tsjip, tsjip, tsjip [met dank aan drs. P].

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content