Lijmen met Willem Elsschot

Guido Lauwaert hoorde Serge Snoeck zelf vertellen hoe Elsschot-De Ridder zijn advertenties ronselde, zoals die keer bij jeneverbaas Filliers.

Guido Lauwaert over een brief van Willem Elsschot en ‘De druppel’, een novelle van de meester. En hoe die beide in zijn bezit kwamen nadat Serge Snoeck hem van een legendarisch bezoek aan Filliers had verteld. Vandaag in deel één het verslag van die merkwaardige reclamevisite.

Voorgeschiedenis

In de jaren negentig schreef ik voor de Nederlandse krant Het Parool een column en toen die goed en wel liep, had ik mij voorgenomen een artikel over Elsschot te schrijven. De krant werd indertijd op groot formaat gedrukt en had een kunstbijlage waar het perfect op zijn plaats zou staan. De hoofdredacteur, Sytze van der Zee, liep over van enthousiasme, want Elsschot was de enige Vlaamse auteur wiens werk na zijn dood bleef verkopen in Nederland. En zo verscheen op zaterdag 1 juni 1991 op de frontpagina van de kunstbijlage een artikel met als titel ‘Wie is wie in Elsschots ‘De Verlossing”. De inhoud kwam neer op de decodering van de feiten en welke familieleden model stonden voor de personages. Het sloeg zo goed aan dat Sytze aandrong op een tweede artikel. ‘We hebben opmerkelijk meer exemplaren verkocht dan andere zaterdagen,’ zei hij aan de telefoon. ‘Als je er nog een uit je pen kan wringen, betaal ik het dubbele van wat we voor het eerste hebben afgesproken.’

En zo verscheen op zaterdag 29 juni van datzelfde jaar ‘KAAS – Nieuw licht op roman Willem Elsschot’, dat insloeg als een bom. De kous is af, dacht ik, maar ik had zonder de waard gerekend. Sytze smeekte en preekte, kwam naar Gent, trakteerde op een diner in mijn geliefde restaurant Armand en samen brachten we de nacht door in wat toen nog geen jeugdclub was, maar de privé-club van artistiek Gent, de Hotsy Totsy. Ik stelde hem voor aan een aantal markante Gentse figuren, onder wie Hugo Claus, praatten over de Vlaamse verhouding met Nederland die slechts in schijn opperbest was, over Wilfried Martens als misdienaar van koning Boudewijn, kardinaal Godfried Danneels en of die voor een interview te strikken zou zijn, maar tussen elk item sloop Elsschot en het belang van Elsschot voor de krant. De oplage lag net onder de waterlijn en Elsschot kon er wat aan doen. Sytze heeft die nacht op alle mogelijke manieren op me ingepraat. Ik gaf geen krimp, tot een opmerking uit Sytzes mondhoek ontsnapte. De uitlating kwam schijnbaar terloops ter wereld en dat zijn de gevaarlijkste.

‘Voorbijgaan aan mijn wil zou onze verstandhouding kunnen verkoelen, man, en een koele relatie zou je wekelijkse column wel eens in gevaar kunnen brengen, want niemand zit daarop te wachten. Op Elsschot wel.’ Na een paar uur slaap en een gezond ontbijt vertrok hij weer naar Amsterdam, met op zak de belofte van een derde artikel. Het verscheen op zaterdag 3 augustus 1991, onder de titel ‘Waker over Erven Elsschot’. De waker was niemand minder dan de oudste zoon van Elsschot, Walter De Ridder. Het feit dat hij op 29 augustus 90 jaar zou worden was een goeie gelegenheid om hem aan het woord te laten, en onze vriendschapband zou garant staan voor niet eerder gepubliceerde herinneringen.

Opnieuw prijs. Waarop een volgende aansporing volgde. Ik zat gevangen, dat voelde ik wel, maar, gek genoeg was het drukkend gevoel inmiddels verdwenen. De verkoop van Het Parool piekte, Sytze tevreden, ik in opperbeste stemming, zodat een maand later een vierde artikel volgde. Op zaterdag 7 september verscheen ‘Le boniment – Boorman in Frankrijk’. Zijn eigen vertaling van Lijmen en de machinaties om het boek in Frankrijk uitgegeven te krijgen worden er stapsgewijs in verklaard en toegelicht.

Lauwaert meets Snoeck
Het succes van het artikel en de wijze waarop ik de hulp van mevrouw Batta-Snoeck om voor Lijmen in Frankrijk een uitgever te vinden, respectvol had weergegeven, maakten dat Serge Snoeck voor de eerste maal in zijn leven het achterste van zijn tong liet zien. Ik had Serge Snoeck een paar exemplaren van Het Parool waarin het artikel was verschenen bezorgd en een week later belde zijn secretaresse mij op. Of ik eens langs kon komen. ‘Meneer Snoeck had u graag gesproken. Past morgen kort na de middag u?’ zei ze op een toon die geen tegenspraak duldde. De bijlage van de krant lag op de grote tafel van de ontvangstkamer op de Begijnhoflaan toen ik door de receptioniste werd binnengelaten. Een paar passages hadden een rode lijn in de linkermarge. Even later verscheen meneer Snoeck en na de gebruikelijk begroeting stak hij van wal.

‘Dat lijmen liep, zoals u weet, als een trein. Niet altijd echter is het gelukt een bedrijf zover te krijgen een advertentie te nemen, hoe meneer De Ridder ook aandrong. Naar aanleiding van het artikel heb ik u verteld dat ik, toen mijn tante de zaak runde en ik mij kort na de Tweede Wereldoorlog inwerkte, zijn chauffeur was op zijn ronseltournees in Oost- en West-Vlaanderen. Dat heeft maar een goed jaar geduurd. Mijn tante verhuisde naar Zuid-Frankrijk en zij vond dat ik de zaak onder de knie had, en bovendien werd zoon Walter de chauffeur, als onderdeel van de opleiding om tot een overname te komen van het reclamebureau van zijn vader. Het mislopen van een advertentie, ondanks Elsschots overtuiging dat het niet mis kon gaan – hij was op het toppunt van zijn macht – was echter zo merkwaardig dat ze niet verloren mag gaan. Daarom heb ik u ontboden. Maar u moet me, hand op het hart, beloven er met niemand een woord over te spreken zolang ik leef.’ Ik beloofde complete stilte, hoe de krant, een Elsschotfanaat, of een lid van de familie De Ridder ook aandrong. De wijze waarop ik het zei moet hem gerustgesteld hebben, want hij belde om een nieuwe koffie en voer nog voor hij arriveerde weer verder met de lijmboot.

Met Elsschot in de wagen

‘Het moet een van de eerste keren geweest zijn dat ik meneer De Ridder rondreed. Zijn vaste plaats was rechts op de achterbank en hij keek altijd naar buiten. We hadden met goed gevolg een paar bedrijven bezocht, waaronder de Bloemmolens van Deinze, toen we op de terugweg naar Gent, op de Leernsesteenweg de Graanstokerij Fillliers passeerden. Ik zag in de achteruitkijkspiegel dat de spieren van zijn aangezicht zich spanden maar reed verder, in een gezapig tempo, want aan snelheid had hij een hekel. “Meneer Snoeck!” riep hij plots uit, mij op de schouders tikkend. “Demi-tour, hier valt een zaak te doen.” Ik remde, draaide de wagen en even later reden wij de parking op van de stokerij.

“Hebt u een afspraak met meneer Filliers?” vroeg een kurkdroge juffrouw achter de balie. “Juffrouw,” zei meneer De Ridder, “ik maak nooit afspraken.” Zij aarzelde, maar zijn borende blik maakte haar bang. Zij verdween om even later terug te keren met de mededeling dat wij over een minuutje ontvangen zouden worden en alvast mochten plaatsnemen in het salon. Na een kwartier verscheen een keurige heer die naar jenever rook en een werkjas net voor binnenkomst had uitgedaan en over een stoel drapeerde. Hij bood ons een druppel aan. Wij namen een slok, waarop meneer De Ridder, nog voor zijn glas goed en wel van de lippen was, zei: “Olala! Zulke jenever maken ze niet in Hasselt. Of in Gent. En zeker niet in Nederland. Gefeliciteerd, meneer… meneer?” – “Filliers. Octaaf Filliers. En waarmee kan ik u van dienst zijn? U bent van Antwerpen, zo te horen. Daar hebben we nog geen afzet. Maar misschien bent u de eerste klant. Hebt u een café, of een restaurant? Ik denk het niet, want u ziet er niet uit als iemand die een hele dag achter de toog staat. Trouwens, indien u dat zou doen, zou u niet hier staan.”

Elsschot: vertegenwoordiger van Snoeck(s)

Waarop een smakelijke lach volgde, die door meneer De Ridder al even smakelijk beantwoord werd. “Nee, u hebt gelijk, meneer Filliers. Ik ben geen cafébaas, maar de vertegenwoordiger van de firma Snoeck uit Gent, de uitgever van de jaarlijkse Snoecks, u ongetwijfeld bekend. De oplage stijgt met het jaar. Ik denk dat dit jaar de kaap van honderdduizend wordt gerond. Deze jongeman hier is een nieuwe vertegenwoordiger die meeloopt om de streek te leren kennen en vertrouwd te geraken met de gewoonten van de handel.”

Onder zijn spreken had meneer Filliers de druppels weer gevuld. Ik wilde mijn hand boven het glas houden, want sterke drank had ik nog nooit gedronken en ik was chauffeur. Nog voor mijn hand goed en wel vertrokken was, gaf meneer De Ridder mij een tik met een knie, zodat ik mijn hand weer op het laatste nummer van Snoecks legde, dat ik altijd bij me had, om het, op een teken van meneer De Ridder op tafel te leggen, onder de neus van de klant in wording.

Lijmen

“Waarom bent u dan hier, meneer… meneer De Ridder?” vroeg meneer Filliers, nadat hij het naamkaartje gelezen had dat onze meestercolporteur hem tijdens het spreken had overhandigd. “Toch niet om een advertentie te versieren, hoop ik. Wij maken nooit reclame. Ons product verkoopt zichzelf. Weliswaar langzaam, maar beter zo dan te rap. Een te snelle expansie brengt de kwaliteit in gevaar, om van de personeelskosten te zwijgen. En wij hebben geen vertegenwoordiger die verder durft te gaan dan Gent, Kortrijk, Ronse en Roeselare, hoewel wij makkelijk een afzet in Frans-Vlaanderen zouden kunnen hebben, tot in Rijsel, maar dan komt de douane en dat zijn lastige kerels, meneer. Je bent eerder verzekerd van afzet aan hen dan aan een handelaar, en dat zou mooi zijn als zij betaalden. Zij draaien de wereld om, meneer. Wij moeten hen betalen, in natura, maar eigenlijk zouden zij ons moeten betalen, nietwaar? Wij zouden kunnen zorgen voor uitvoer van onze producten, waardoor de staatskas gespekt wordt. Dat hebben die douaniers duidelijk niet begrepen. Als zij al iets willen begrijpen. Het lijkt wel of ze niet alleen de bevolking willen pesten maar ook de staat. En daarom blijven wij in een cirkeltje draaien in onze provincie. Waar wij marktleider zijn! Zolang wij niet over de kuip springen. Nee, het nut van een advertentie zie ik helaas niet in. Wilt u nog een druppel, meneer De Ridder?”

Filliers: van korrel tot borrel

Meneer De Ridder sloeg het aanbod niet af. “Ons bezoek, meneer Filliers, en nu ga ik u verrassen, daar ben ik zeker van, en als dat niet zo is ga ik te voet naar Scherpenheuvel of de grot van Oostakker. De keuze laat ik aan u over. Wij zijn namelijk speciaal van Gent naar Bachte-Maria-Leerne gekomen, omdat Filliers naam begint te maken in de betere restaurants van Gent en omstreken. Nog geen week geleden dineerde de gehele redactie van Snoecks in een restaurant van Sint-Niklaas. Een van hen, zijn naam zal ik niet noemen, om hem niet in verlegenheid te brengen, bekloeg zich dat hij als aperitief geen Filliers kon krijgen. Als ik de volgende keer kom, snauwde hij, wil ik dat er Filliers voorradig is of ik ga buiten voor ik ben gaan zitten en kom nooit meer terug. –

De wijze waarop hij het zei was zo overtuigend dat wij allemaal een druppel aangeboden kregen. On the house! riep de kastelein, terwijl hij zijn niet onaardige dochter met een fles Wortegemse naar onze tafel stuurde, waarschijnlijk om ons mild te stemmen, maar wij sloegen het aanbod af. Filliers… miljaarde! riep iemand. Enfin om een lang verhaal kort te maken. Door de groeiende belangstelling voor Filliers heeft de hoofdredacteur van Snoecks beslist in het volgende nummer een artikel te publiceren over uw beroemde graanjenever. En met het schrijven van het artikel heeft mijn baas mij belast, meneer. Ik ben namelijk geen vertegenwoordiger in de werkelijke betekenis van het woord, maar een redacteur. Zo, en nu weet u alles. Wat denkt u? Is dat geen goed plan? Halverwege oktober een hoofdartikel, vooraan in het blad, met foto’s van het bedrijf, een paar in kleur, de soorten jenever, en natuurlijk u. Het zal gelezen worden, meneer Filliers, want vlak voor de winter is elk huisgezin op zoek naar een medicijn tegen de hoest en de kroep. Zonder dokter, want ze vragen een pijp van een broek, en beter een stuk in uw kraag dan een knoop van uw broek, nietwaar meneer Filliers?”

De heren lachten en ik lachte mee, al kostte mij dat enige moeite, want ik wist waar meneer De Ridder op uit was. Twee druppels verder zat hij al bij de derde generatie stokers en toen de bodem van de kruik bereikt was, wisten wij alles over de firma Filliers. Het bouwjaar, de omzet, het aantal personeelsleden, wat er wit over de toog ging en zwart onder de toog, en de toekomstplannen. Als Sint-Niklaas binnen bereik lag, zou Antwerpen vallen. En dan was het maar een kleine stap naar Lier, Turnhout, Hasselt en Tongeren.
“Mag ik dat artikel… meneer, euh…”
“De Ridder!”
“… meneer De Ridder, lezen voordat het verschijnt?”
“Zeer zeker, meneer Filliers. Ik had het u al willen voorstellen, want ik zou niet willen dat er iets te weinig of te veel instaat. Of iets dat beter niet gezegd wordt, want die belastingen liggen op de loer. Het is een schande, zoals ze de hardwerkende mensen, die risico’s durven te nemen, het mes op de keel zetten. Even denken. Morgen moet ik naar Brussel en Luik, maar zaterdag en zondag kan ik schrijven. Laten we maandag afspreken, tenzij maandag een te drukke dag is?”

Lofzang op de jenever

Meneer Filliers haalde de schouders op en liet de mondhoeken zakken. “Zoals het u best past. Ik ben alle dagen op post, behalve de vrijdag, dan doe ik leveringen aan de kust en ga ik met mijn vrouw eten in Brugge.” De volgende maandag werd meneer Filliers in volle bedrijvigheid verrast. Hij stond op de binnenkoer orders te geven over het laden en lossen en eenmaal hij daarmee klaar was, nam hij ons mee naar de troonzaal en haalde een nieuwe kruik te voorschijn. Ik gebaarde dat ik ziek was. Dat was niet naar de zin van meneer De Ridder, die mij zo scheef bekeek dat ik na enig aandringen toch bereid bleek één, maar dan één druppel te drinken.

“Hier,” zei meneer Filliers en haalde een nieuwe kruik te voorschijn. “Neem ze mee. Elke avond twee druppels en gezond de winter door.” Tijdens zijn spreken had meneer De Ridder een paar vellen papier uit zijn aktetas gehaald. “Luister, meneer Filliers, naar wat ik in het weekend geschreven heb. Het is een prachtig stuk geworden, al zeg ik het zelf. Een modelartikel.”

Hij kuchte eens en rekte zijn rug. “Graanstokerij Filliers. Van korrel tot borrel. … In het liefelijke Oost-Vlaamse dorpje Bachte-Maria-Leerne, vlak bij Deinze, verscholen tussen de uitgestrekte weiden en graanvelden van de Leiestreek, ligt de graanstokerij Filliers. Al generaties lang wordt op deze plaats de fijnste en de beste jenever van het land gestookt. De vroegste kiemen van deze ambachtelijke stokerij vinden we immers al terug in 1880. In dat jaar kreeg Kamiel Filliers de vergunning om zijn stokerij op te richten bij zijn boerderij. Zo kon hij van de graansoorten die hij ’s zomers teelde een heerlijke graanjenever stoken tijdens de winter. Meer dan honderd jaar later is er al een en ander veranderd bij Filliers. Maar toch ook niet zoveel. Vandaag is de stokerij én het familiegeheim in de goede handen van de 4de generatie van dit graanstokerijgeslacht. Nog steeds worden vakmanschap, traditie en ambachtelijkheid hoog in het vaandel gevoerd. En dit alles dankzij de leiding van Octaaf Filliers. Die het niet altijd gemakkelijk heeft. Maar ondanks de tegenwerking van de douane, en al de inspecties van overheidsinstellingen die elkaar voor de voeten lopen, en heel wat kostbare tijd kosten, is Filliers met de jaren uitgegroeid tot marktleider op het gebied van graanjenever. Op een paar hardnekkige kroeghouders en winkeliers na, die meer naar hun eigen profijt kijken dan naar dit van hun klanten, is Filliers te vinden in elk dorp, in elke stad van Oost- en West-Vlaanderen. Een uitbreiding naar andere provincies van het land staat op stapel, en ook het buitenland lonkt, verlangt naar Filliers, zoals uit de vele brieven blijkt die wekelijks in de bus vallen. Ja, zelfs uit Canada, waar zoals algemeen geweten is, veel Vlamingen wonen die kort na de oorlog wegens de grote werkloosheid uitgeweken zijn. Het is enkel nog wachten op de nodige vergunningen uit Brussel om Frankrijk, Nederland en Duitsland te veroveren. Eenmaal daar ingeburgerd zal Filliers de rest van de wereld veroveren, zonder dat het daar één advertentie moet voor plaatsen.”

Meneer De Ridder ging nog even zo door, sprak over Filliers als genas het alle bestaande en nog onbekende ziekten, het engagement van het hele personeel, de spontane en belangeloze hulp van familieleden rond de hoogdagen, en na… “Het is met dit alles duidelijk dat in Bachte-Maria-Leerne de beste jenever van het land gestookt wordt.”… greep meneer Filliers naar de kruik en schonk onze glazen vol. Al bibberend, zodat er veel van de beste jenever ter wereld een oceaan vormde in het midden van de tafel, met onder dik glas een grote wereldkaart. Meneer Filliers vond het prachtig. Hij signeerde het artikel, voorafgegaan door de datum en goedgekeurd voor publicatie, waarop meneer De Ridder hem zei dat hij nog een verrassing had. Een snoepje.

“Mijn petekind, meneer Filliers, heeft gisteren een gedicht geschreven dat bij het artikel past. We zullen het plaatsen in een mooie lijst zodat het van het blad springt. Recht in de ogen van de lezer. Het is u toegestaan, meneer, het gedicht naar eigen goeddunken te gebruiken, het op posters en folders te zetten, maar ik zou u toch om een kleine vergoeding willen vragen. Niet voor mij of voor Snoecks. De bengel heeft er zijn hele zondagmiddag aan opgeofferd en dat verdient een prijs, vindt u niet? Maar maak u niet ongerust. Ik zal u een bescheiden factuur sturen en dan kan u dat bedragje inbrengen, zodat eigenlijk de staat de dichtkunst ondersteunt.”

Op het laatste blad dat hij in de hand hield stond het gedicht en hij vroeg mij het voor te lezen. Staande. Uit respect voor de jonge dichter en de firma Filliers. Kon ik weigeren?

LOFZANG OP DE JENEVER

Arbeiders, boeren, bedienden of bankiers drinken na het werk en voor het slapengaan een druppel van korrel tot borrel Filliers, en gaan de winter door zonder hoest of traan. Het is een feit dat niet t’ontkennen valt en wie dat toch doet begaat een grote zonde, want zelfs de pastoors houden halt en knielen bij ’t zien van een borrel aan hun sponde. Zo is de nacht bevrijd van onkuise dromen en brengt hij de rust van de tuiniers. Daar valt, ik zweer het u, niet aan ’t ontkomen Dankzij de graanjenever van Filliers. Maar ook op een zomerdag of offerfeest verfrist een druppel onze beiaardiers. Als zij door hun spel ontsnappen aan de kuddegeest, Waarom zou u dan niet grijpen naar Filliers? Geen dag dus zonder kruik voor d’avonturiers? Wie wil dat niet zijn, dus op, naar de kruideniers. Vraag met dit gedicht in de hand aan de kassiers een korting op wat u niet missen kan… Filliers!

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content