Jan Lauwereyns – De smaak van het geluid van het hart

In De smaak van het geluid van het hart trekt Jan Lauwereyns tastende kringetjes rond de vraag waarom poëzie bijzonder is.

Jan Lauwereyns – De smaak van het geluid van het hart

Vlaams Fonds voor de Letteren. Po?ziecentrum

uitgeverij: De Bezige Bij

Prijs: 2,50 euro

ISBN: 978-90-565-5084-4

Het is inmiddels een traditie: elk jaar op Gedichtendag (26 januari) publiceren het Vlaams Fonds voor de Letteren en het Poëziecentrum een ‘pleidooi voor poëzie’ van een grote naam uit de Vlaamse dichterswereld.

In De smaak van het geluid van het hart trekt Jan Lauwereyns tastende kringetjes rond de vraag waarom poëzie bijzonder is.

Lauwereyns’ essay verschilt heel erg van dat van zijn voorganger Charles Ducal. Diens redelijk politieke Gedichtendagessay Alle poëzie dateert van vandaag riep op tot een herwaardering van het poëzieonderwijs. Ducals militante toon contrasteerde op zijn beurt met Luuk Gruwezs gezapige Pizza Peperkoek uit 2009 en het technische Verwondingen, waarmee Paul Bogaert in 2008 de reeks Gedichtendagessays opende. Als die reeks één ding duidelijk maakt, dan wel hoe divers de stijlen en opvattingen zijn die er bij onze dichters bestaan.

Jan Lauwereyns, die net zijn zevende dichtbundel Hemelsblauw heeft uitgebracht, doet dat op een zeer intuïtieve, associatieve manier. Zijn essay gaat uit van één kernvraag: waarom is poëzie bijzonder? Vijftig bladzijden lang bouwt hij, vrijelijk verwijzend en associërend, een niet-navertelbare cirkelredenering op. Die leidt niet naar één duidelijk antwoord, maar is, in zijn volledigheid, het antwoord op zichzelf. Poëzie, zo blijkt, is Wittgenstein en Deep Throat, is W.H. Auden en Lionel Messi, is Heidegger en je geliefde.

Vertrekpunt voor Lauwereyns’ essay is het Japanse kalligrafische teken voor ‘betekenis’, ‘imi’ in het Japans. Dat symbool bestaat uit drie onderscheidbare tekens, die ‘smaak’, ‘geluid’ en ‘hart’ betekenen. Met die constatering gaat Lauwereyns aan de haal: hij betrekt smaak, geluid, hart en betekenis via uiteen-lopende anekdotes en redeneringen op elkaar. ‘Betekenis’, concludeert hij, ‘is de smaak van het geluid van het hart. [… ] Dit is voor mij de kortst mogelijke definitie van het bijzondere van poëzie, van wat poëzie doet. Het schept betekenis in de vorm van de smaak van het geluid van het hart.’

Dat klinkt vaag en mysterieus. Maar de lezer moet van dit essay geen gestructureerd pleidooi verwachten. Deze tekst vraagt een andere leeshouding. In de poëtische logica van Lauwereyns klopt immers alles wat ‘diep in de taal’ met elkaar in verband is gebracht. Poëzie is de plek ‘waar de veelheid der dingen verschijnt, [… ] de mogelijkheid van echte religio.’

In poëzie worden dingen opnieuw samengebracht in taal. ‘Ik (niemand anders) kan zin geven in mijn leven. Het is aan mij om te proberen dingen te begrijpen, betekenissen te geven, zin te vinden’, schrijft Lauwereyns. Hij kent betekenis toe aan de samenhangende drievuldigheid van smaak, geluid en hart, en dus hééft ze betekenis. Zo werkt poëzie.

Uitgaande van deze omschrijving leest en denkt Lauwereyns verder. Het hart, merkt hij, speelt in en rond veel poëzie een rol. In een gedicht van Achterberg, bijvoorbeeld. In titels van bundels van Nolens, Oosterhoff en tal van andere dichters. In verschillende geschriften over poëzie. In beslissingen in het persoonlijke leven, zoals die keer toen Lauwereyns besloot in een andere stad te gaan studeren, nadat een gewaardeerde kennis zijn neus had opgehaald voor een gedicht dat hemzelf in vervoering bracht.

En via een rist voorbeelden en anekdotes dikt de dichter de ‘bewijslast’ voor zijn uitspraken aan. Beetje bij beetje maakt hij de lezer bereid mee te stappen in zijn middelpuntvliedende denkoefening.

Niet iedereen zal een boodschap hebben aan Lauwereyns’ associatieve tekst, die je ook zweverig kunt noemen. Zijn essay is, hij zegt het zelf, letterlijk een ‘probeersel’ . Het heeft veel weg van een first draft, een voorlopige aaneenschakeling van losse en willekeurige notities die later nog uitgewerkt moet worden.

Zinvoller is het De smaak van het geluid van het hart te beschouwen als poëzie. Op die manier verschijnt dit vierde Gedichtendagessay als een symbiose van inhoud en vorm, als een tekst waarin niet per se veel gebeurt maar die, om met Lauwereyns en Auden te spreken, een ‘wijze van gebeuren’ is.

Voor de Engelse romantische dichter John Keats was poëzie lezen ‘wandelen, zwoegen, afzien zelfs’. En maar heel af en toe ontvouwt zich tijdens die excursie een fraai uitzicht. Met evenveel inspanning baant de lezer zich een weg door Lauwereyns’ essay. Maar fraaie uitzichten vindt hij er evengoed.

Bart Van der Straeten

Partner Content