Is David Troch te gelukkig om pakkende poëzie te schrijven?

Koenraad Goudeseune is niet mals voor ‘buiten westen’ van David Troch maar wenst hem wel geluk met zijn nakend vaderschap.

Toen ik vrijdag laatstleden David Troch in het Gentse Poëziecentrum uit zijn nieuwe bundel hoorde voorlezen, verloor ik terstond enkele illusies. Wat ik hield voor een bescheiden, zichzelf wegcijferende, veelbelovende jongeman, bleek op het podium een in candlelight grossierende woordkunstenaar te zijn.

Het hielp natuurlijk niet dat hij in een pak was gestoken dat hem drie keer te groot was. De knusse zolder waar het feestelijks doorging hielp niet. De gitaarmuziek die zijn voordracht begeleidde, ofschoon op zichzelf prachtig, hielp niet. De inleiding die Philip Hoorne gaf, hielp al helemaal niet, want nooit eerder beluisterde ik een dergelijke aaneenrijging van nietszeggendheden over poëzie, nooit eerder kreeg ik een dergelijk boeket clichés aangereikt waarmee je als het ware én de poëzie van Steph Goossens én die van Rutger Kopland kunt duiden.

Ik weet wel dat je als gastspreker geacht wordt bij te dragen aan het feestelijke karakter van de avond en bijgevolg geen al te kritisch betoog kunt houden, maar wanneer het alleen maar een oefening wordt rond de hete brij te draaien en afgezien van het aanstippen van enkele formele kenmerken waaraan de poëzie van deze of gene beantwoordt eigenlijk helemaal niets weet te zeggen, dan hoeft het niet voor mij en ik ben vast niet de enige. Kortom, toen ik die avond thuiskwam, werd het bittere, ondankbare lot van de criticus me deelachtig: in mineur te moeten schrijven over werk van iemand die je eigenlijk wel mag. Ik had geen zin meer in Vlaamse poëzie. Vlaamse poëzie leek me, instede van wat het zou moeten zijn, een ploegsport waarvan het de leden meestentijds aan individuele noodzaak en brille ontbreekt, Vlaamse poëzie als het equivalent van moddervoetbal in derde provinciale waarin de keeper niet tegen de linkse libero zegt dat hij nauwelijks tegen een bal kan stampen en de linkse libero op zijn beurt zijn kop houdt als de keeper de bal knullig door zijn benen laat glippen.

Nu, los van die door mij niet gesmaakte want veel te geaffecteerde voordracht, hoe verging me het lezen van de bundel zelf? David Troch houdt niet van hoofdletters. Op de achterflap lezen we dat het geluk niet gebaat is bij groot lawaai. Maar het paradoxale doet zich voor dat het gebruik van een kleine letter bij de aanvang van een zin, de letter qua voornaamheid alleen maar overklast en dus het gestelde doel volledig voorbijschiet. Het doet denken aan een kleinkunstenaar (alleen al het woord) die zich wil laten voorstaan op zijn bescheidenheid en de bühne betreedt om er de eerste minuten van de act zijn gitaar te zitten stemmen en kennelijk niet doorheeft dat precies dàt hoogst onbescheiden is. Zie mij hier gewoon zitten doen, wordt dan op zichzelf een staaltje ijdelheid.

Ook begrijp ik niet goed waarom een gedicht als een reeks wordt gepresenteerd, of liever: ik verdenk de dichter van wat je economische maximalisering zou kunnen noemen, in gewone mensentaal luidt dat: uitmelken. Vergelijk het met een goochelaar. Een goochelaar heeft weliswaar op het einde van zijn carrière een hele reeks konijnen uit zijn hoed getoverd, maar het bijzondere was niet de reeks, het bijzondere was dat éne konijn. Telkens opnieuw. Verdomd, hoe doet hij het? Daar was het om te doen. Poëzie is natuurlijk geen truckje, of zou dat toch niet mogen zijn, maar aan de hand van een reeks als ‘beeldbuis’ komt de lezer niet veel meer te weten dan dat de jonge David zich in zijn jeugd stierlijk verveelde voor de beeldbuis.

onze huiskamer was alle andere huiskamers zonder het flakkeren van kaarsen. wij namen genoegen met een minimum aan romantiek. voor alle zielen die voor ons stonden, konden wij geen kaasblokjes, olijven en zongedroogde tomanten in schaaltjes naast de tandenstokers leggen, wij dronken water, limonade, zelden bier, nooit wijn. wij veroorloofden ons geen versnapering. wij zaten te zwijgen, te kijken. Die ellende was me in mijn jeugd ook niet helemaal vreemd, maar veel meer dan klein leed kun je het beslist niet noemen en als Walter Capiau en Luc Appermont me al te zeer uit de neus kwamen, ging ik aan de keukentafel zitten met een goed boek. Had ook David Troch dat maar gedaan! Bovendien had een redacteur hier moet wijzen op structuurdwang, ieder gedicht uit die reeks bestaat uit drie terzines, desnoods terzinnes waarin hapjes worden opgesomd. En daarmee is het wezenlijk niet anders dan het stomvervelende wat in de jaren ’80 op de Vlaamse buis werd getoond.

Ik weet niet of het de bedoeling was, maar in de eerste regel van bovenstaand vers, las ik ook de zin waarmee Tolstoj zijn Anna Karenina aanvangt: ‘Alle gelukkige gezinnen lijken op elkaar, elk ongelukkig gezin is ongelukkig op zijn eigen wijze.’ Is David Troch te gelukkig om pakkende poëzie te schrijven? Ontbreekt het hem aan tragiek? De slotreeks van de bundel heet: ‘op een dag zal ik door bossen lopen’ en is geïnspireerd op de versregel ‘Zo heb ik, toen jij geboren was, een dag / door bossen gelopen’ van Herman de Coninck. David Troch vangt aan met dit:

op een dag zal ik door bossen lopen zoals een dichter dat ooit deed. je moet onnoembaar veel van poëzie houden om dat te doen () Met die reeks bezingt hij zijn nakende vaderschap, (David Troch is de echtgenoot van de dichter Silvie-Marie, de aanstaande moeder, de ‘romantica’),- dat is allemaal heugelijk nieuws en zoals alle aanstaande ouders verdienen ze alle geluk, maar ik schrijf dit niet voor Kind & Gezin en de vraag die zich hier stelt, is of ook de poëzie, los van het heugelijks, overeind blijft? In deze lijkt het me problematisch dat David Troch één en ander vooronderstelt, zaken die, nogmaals, hopelijk zo zullen blijken te zijn, maar waarvan alleen de toekomst uitsluitsel zal geven. Moge David met zijn oogappel inderdaad in dat bos lopen, moge het inderdaad zijn of haar naam in een boom kerven, al dan niet met spellingsfout, maar moge het ook aanleiding geven tot poëzie die geen voorschot neemt op zoveel geluk, moge het aanleiding geven tot poëzie die louter krachtens zichzelf uitnodigt tot feest.

Koenraad Goudeseune

David Troch, buiten westen. Poëziecentrum, 17,95 euro

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content