IJslandse thrillerauteur Indridason speelt hoog spel

De 12de thriller van Arnaldur Indridason is een vernuftig schaakspel, aldus Lukas De Vos, die de titel ‘Schemerspel’ liever in ‘De Stropdas’ zou veranderd zien.

Het is om moeilijkheden vragen als je hoofdpersoon Marion Briem heet. Het is te merken aan de vertaler: ten minste drie keer schrijft Adriaan Faber “ze” in plaats van “hij”. Maar dat is dan ook de enige zwakheid die in ‘Einvígið’ te ontwaren valt. Indriðason heeft ook de moeilijkste klip omzeild: die van de traagheid.

Ontzettend gewaagd om de verhaalsontwikkeling zo sloom te maken als de geologische bodemgesteldheid van IJsland zelf. Dat is grotendeels te wijten aan de lichamelijke kwetsbaarheid van speurder, én aan de bedroevende onmogelijkheid om zich voorgoed te binden in het Ijsland van de Koude Oorlog. Het is er een detektive later, Erlendur Svéinsson, en een tijdsgewricht later, niet beter op geworden in de eilandstaat. Nergens zijn er meer ongehuwde en alleenstaande moeders dan in Ijsland, ruim de helft van alle vrouwen. Maar Indriðason had even een andere adem nodig, een andere inleving, een andere horizon dan die van de sombere, gescheiden en zwaarmoedige Erlendur, die blijft kampen met het jeugdtrauma van een verdronken broertje. Hij maakt, als jonge snaak en nieuwe medewerker, zijn opwachting in de laatste regels van ‘Einvígið’.

Niet dat de sfeer er ineens monterder op wordt. Het gaat om schakeringen van zwaarmoedigheid, Schopenhauer en Keyserling waardig. Maar de continuïteit zit in het egale, ongastvrije landschap, het norse weer, de moeizame ontginning van de zwarte aarde die plaats ruimt voor al even bedrukkende wijken op de heuvelruggen. Dat weegt op de ingesteldheid van de mens die moet vechten tegen omgeving en onverwachte schokken.

Zo’n schok is de verrassende keuze van IJsland voor de befaamde schaakwedstrijd tussen Fischer en Spassky. De Ijslanders stonden verbauwereerd te staren dat ze in één klap in het centrum van het wereldnieuws stonden. Net op een ogenblik dat een kabeljauwoorlog dreigt met de Britten, en dat de Amerikanen Keflavik tot een gesofistikeerd informatiecentrum willen ombouwen. Tegen dat kanvas van verbijstering gooit de eigenzinnige, maar snel vermoeide Marion Briem zich op de ontrafeling van de schijnbaar zinloze moord op een zeventienjarige filmfreak. Het gebeurt ongezien in een overjaarse bioskoop. Geen getuigen, geen toeschietelijkheid. Maar de minzame koppigheid van Briem laat zich verklaren uit zijn afkomst en zijn ziekte. Indriðason verweeft ze professioneel en zonder al te veel nadruk in het trage, zeer trage onderzoek, dat alleen voortgetrokken wordt door gedurfd giswerk van de speurder en zijn wat nukkige rechterhand Albert.

Briem is alles wat hem eigenlijk ongeschikt maakt om koene IJslandvaarder te worden. Hij is een niet erkende bastaard van een rijkeluiszoon en daardoor in barre omstandigheden grootgebracht door chauffeur Aþanasius, die als een engelbewaarder zijn hele loopbaan zal blijven volgen. Maar Briem loopt als kind snel tuberkulose op, een ziekte die in de koude jaren vijftig endemisch was. TBC was verantwoordelijk voor een vijfde van de hele kindersterfte.

Door hem een Deens-Ijslandse afkomst te geven, kan Indriðason de fokus geregeld verschuiven. Maar de diepste kern van de mens blijft ongewijzigd: bindingsangst. Het is niet zo dat Indriðasons wereld bevolkt wordt door trollen of gebrekkigen, het is geen Boschiaans panorama dat hij borstelt. Maar elke mens heeft wel zijn tekort. Een lichamelijk tekort (tbc, hersenschade, drankzucht), en vooral een geestelijk manko: achterdocht, vertrouwensbreuk, wederzijds bedrog, verraad. Eerder wordt de mens geleid door ultieme nuchterheid en twijfel: “Het is makkelijker in god te geloven als je weet dat hij niet bestaat”?

Briems onderzoek naar de moord hangt wankel op aan ogenschijnlijk futiele waarnemingen en pietluttige voorwerpen: een kassette, een sigarettenpeuk, een verfrommeld pakje, een lege fles rum, een lichte vest, een boekentas, een vingerafdruk. De gedurfde, maar altijd ingetoomde verbeelding van Briem is er op gericht de kongsi van stilzwijgen uit elkaar te spelen, door mogelijk niet gerelateerde personen toch in een ander verband te brengen. Maar wie zwijgt voor wie en waarom ? Er rijzen vragen als: wat heeft een vunzige peuk van een Russische papirosjka uit de jaren dertig, Belemorkanal, te maken met mogelijke spionage naar de Amerikaanse basis in Keflavik ? kan een fonkelnieuwe blauwe Ford Cortina het raadsel oplossen ? welke rol kunnen (oud)communisten nog spelen bij een konflikt dat dreigt uit te lopen op een confrontatie tussen Washington en Moskou ?

De schaakwereld is meer dan een strijdveld, het is de diepere zin van Briems werk: ‘Einvígið’ is het spiegelbeeld van de schok der schaakgiganten. Elke gril van Fischer wordt weerkaatst in een (ver)gissing van Briem, elke georkestreerde voorkomendheid van de onverstoorbare en beleefde Spassky krijgt zijn pendant in de afkoelende stijl en de bedachtzame rust die Briem hanteert. Moordonderzoek is een schaakspel, met als inzet de totale vernietiging van de tegenstander. Het staat de lezer vrij daar een politiek machtsspel aan vast te knopen. Maar dat raakt Briem niet, zijn enige drijfveer is de familie van de onschuldig en overbodig vermoorde jongen die dol was op de klankband van een film.

Niettemin fragmenteert in dat opbod de samenleving in weerbarstige, individuele werelden. Contaktarmoede verbergt de diepste isolatie waartoe iedereen gedoemd is. Albert zal ontslag nemen omdat hij geen openheid krijgt van Briem. Marion weigert tot het laatst zijn vader te ontmoeten (“hij was mijn vader niet”), ook als de stervende man laattijdig tot inkeer komt (en ondertussen door de krisis zijn hele fortuin is kwijtgespeeld, maar dat raakt de speurder niet, en is nooit één van zijn drijfveren geweest). Katrín kan zich niet overgeven aan de jongen die haar bijstond in de moeilijkste momenten, op de rand van de dood; desondanks heerst het misverstand: Marion beseft plots dat ze hun hele leven naast elkaar hebben geleefd en geraden: “Ik was degene die jóu wilde vasthouden. Ik ben altijd zo eenzaam geweest. Ik ben altijd zo verschrikkelijk eenzaam geweest”. Zoals Aþanasius op zijn sterfbed. “Ik droom niet meer (…) misschien gaan de dromen voor ons uit”. Naar eeuwige vergetelheid.

Traagheid is één van de zeven hoofdzonden. De traagheid van Indriðason heeft een andere naam: engelengeduld. En onontkoombaarheid. Briem is daarom een valse trage, een diesel. Het is zijn verbetenheid, geschraagd door zijn encyklopedisch vermogen (wie ziek te bed ligt, kan nauwelijks meer dan kennis verwerven en lezen) en een onthechte buitenstaandersblik, die van Briem een uitzonderlijk onderzoeksbrein maakt. Maar het is ook zijn aangeboren kwetsbaarheid, lichamelijk én emotioneel, die erin slaagt een kundig verborgen samenzwering uit te knijpen als een rijpe zweer. Want niemand ontsnapt aan zijn lot, en zijn lot, dat is de strop, hoe keurig je ook in het pak mag zitten. De titel van Indriðasons twaalfde thriller betekent trouwens ‘De Stropdas’ – de Nederlandse vertaling, ‘Schemerspel’ , gaat meer in op de suggestie, op de lichtschuwheid van ziekte en spionage, op het verborgene in de diplomatie en de hiërarchie. Dat is aanvaardbaar. Maar schuift wel het onvermijdelijk fatale opzij, waar Indriðason steevast naartoe werkt.

‘Einvígið’ is een diepzinnige prequel op de Erlendursaga. Hij bereidt magistraal de weerloze en wanhopige bezweringen voor die Erlendur later zal herhalen om uit de dwangbuis van het bestaan te raken. Predestinatie is de sleutel. Niemand ontsnapt aan zijn verleden en zijn verborgen schuldgevoelens. In de uitleiding werpt Indriðason al een onafwendbare schaduw vooruit: “Onder een dikke, roodachtige haardos toonde hij een intelligent gezicht met een vastberaden mond. Rond zijn ogen lag een trek van diep verdriet, die Marion eigenaardig vond voor zo’n jonge vent”. Elf eerdere romans hebben uitgelegd waarom het zo ver is kunnen komen met Erlendur Svéinsson – het ultieme icoon van de IJslandse speurder.

Lukas De Vos

Arnaldur Indriðason, ‘Schemerspel’. Amsterdam/Antwerpen, Q 2013, 276 blz.

Partner Content