‘Hoe slagen de meeste mensen erin te leven zonder te schrijven?’

Vandaag wordt dichter Leonard Nolens 65. Stijn Tormans sprak met hem over ‘Manieren van leven’, zijn verzameld dichtwerk, én over Patrick Janssens.

Hij is vandaag jarig. Vijfenzestig. Maar hij heeft nog lang geen zin om te capituleren. Een middag bij Leonard Nolens, onze grootste dichter. ‘Het is gevaarlijk om dat vandaag te zeggen, maar ik neem mijn werk au sérieux. En dus ook mezelf. Ik bén mijn werk. Als ik mij niet au sérieux nam, waarom zou u dat dan wél doen?’

Tussen ons ligt een dik boek: ‘Manieren van leven.’ Alle gedichten die hij tussen 1975 en 2011 heeft geschreven. Achttien bundels. Twaalfhonderd achtentwintig bladzijden. ‘Het is mijn leven’, zegt hij. ‘De eerste gedichten van dit boek zijn geschreven toen ik 25 was. Ik ben blij dat die er veertig jaar later nog altijd staan. Weet u, toen ik jong was, zag ik het einde voor me. Op mijn schouder zat een oude man die keek naar de jonge man die ik toen was. Ik was niet alleen bezig met de toekomst, maar ook met het verleden van die oude man. Het stimuleerde me om mijn werk zo goed mogelijk te doen.’

En? Hoe kijkt die oude man vandaag terug? Leonard Nolens: Ik heb iets uit de brand gesleept. Het is niet helemaal vergeefs geweest.

Wanneer bent u eigenlijk dichter geworden?
Nolens: Het is nooit mijn droom geweest om dichter te worden, het was gewoon altijd al een realiteit. Ik schreef al gedichten toen ik acht was. Leren schrijven was voor mij: gedichten leren schrijven. Het was zoiets als opstaan, mijn gezicht wassen, een broek aantrekken en naar school gaan: het hoorde bij de dag. Het werd een manier van leven. Ik merkte al snel dat ik niet geschikt was voor een nine-to-five-job. Poëzie was het enige waarvoor ik deugde, de enige manier om vorm te geven aan mijn leven. Ook al veroordeelde ik mezelf daarmee tot de marginaliteit.

U kon nochtans niet klagen over erkenning. U kreeg in 1974 de Debuutprijs, twee jaar later de Arkprijs van het Vrije Woord. Nolens: Dat soort succes heeft me nooit echt geïnteresseerd. Elias Canetti zei ooit: ‘Succes is rattenvergif.’ En daarmee bedoelde hij: het is lekker, maar je gaat ervan dood. Ik ben nooit op zoek geweest naar een groot publiek. Wel naar zielsverwanten. Ik wou zoveel mogelijk uit dat incestueuze literaire wereldje blijven. Alleen in afzondering ontstaan de beste dingen. Afzondering is essentieel, maar vliegt je soms naar de strot. Ik zat op een eiland, verloor sociaal contact. Daarom aanvaard ik nu af en toe interviews of lezingen. Terwijl het in essentie een verraad is aan mijn werk. Ik denk nu aan Daniël Robberechts. Hij zei: ‘Een schrijver bestaat op de manier van een brief die discreet onder je deur wordt geschoven.’

U had dit interview natuurlijk ook kunnen weigeren. Nolens: Klopt. Naast een portie ijdelheid is er ook de angst om onzichtbaar te worden. Ik heb dit moeten leren. Zoals ik nu over mijn werk praat, dat kon ik vroeger niet. Ik herinner me nog heel goed mijn eerste interview, vijfendertig jaar geleden. De bundel ‘Incantatie’ was net verschenen. De interviewer stelde vragen en ik vond geen antwoord.. Ik was het gewoon om schrijvend zelf mijn beelden te maken. En nu deed iemand dat in mijn plaats. Ik blokkeerde helemaal. We zijn dan maar een glas gaan drinken in de stad. Ik blijf interviews iets vreemds vinden. Twee mensen die elkaar niet kennen en plotseling urenlang met elkaar in gesprek gaan.

Of niet. Vorig jaar, bij Ruth Joos op Radio 1, zweeg u vooral. Nolens: (zucht) Helemaal mijn schuld. En niet die van Ruth Joos, een intelligente en gastvrije dame. In 2009 was ik bezig geweest met het herlezen van mijn vijf dagboeken die dat jaar in één band verschenen. Dat was een zware job. Omdat ik mijn leven moest overdoen. In die periode had ik ook nog eens een stapel gedichten geschreven die ik in 2010 dagelijks onder handen had genomen. Dat werd de bundel ‘Zeg aan de kinderen dat wij niet deugen’. En toen was ik op. Ik ging er even onderdoor. Ik was totaal niet in staat om een interview te geven. En heb het toch geprobeerd. Helemaal fout.

Nochtans vond iedereen die stiltes op de radio net mooi. Omdat het zo uitzonderlijk geworden is. Nolens: (schudt het hoofd) Ik dus niet. Het leek wel pose. Terwijl het praten die middag gewoon niet lukte. Als ik een interview aanvaard, dan doe ik dat normaal gezien niet om te zwijgen.

U woont intussen 44 jaar in Antwerpen, maar hebt wel altijd geweigerd om stadsdichter te worden. Nolens: Dat klopt. Ik was bang dat iedereen op mijn vingers zou kijken. En ik wil het liefst mijn eigen vragen stellen. En geen opdrachten krijgen. Overigens, iemand als burgemeester Patrick Janssens noemde mij ooit ‘een hermetisch dichter’. Dan word ik helemaal bang voor bemoeizucht.

Begrijpt u waarom hij dat zegt? Nolens: Nee, want ik wil complexe zaken zeggen op een simpele manier. En ik probeer daarbij ook altijd zo’n orthodox mogelijk Nederlands te gebruiken. Voor mij is die traditie erg belangrijk. Onder die koepel van de traditie wil ik mijn eigen stem laten horen. Ik geloof niet dat je kunt vernieuwen door te choqueren. En een gedicht is geen rariteitenkabinet. Ik lees vandaag soms door jury’s bekroonde dichtbundels van jonge dichters waar ik weinig of niets van snap.

Wat maakt iemand tot een schrijver? Nolens: Een Engelse schrijfster zei ooit: ‘Pas als ik schrijf heb ik de indruk dat ik echt besta.’ Als ik zou kunnen leven zonder te schrijven, dan was ik geen schrijver. Ik vraag me vaak af hoe de meeste mensen erin slagen te leven zonder te schrijven.

Stijn Tormans

Leonard Nolens, Manieren van Leven. Gedichten 1975-2011, Querido, 1228 blz. ISBN 9789021442167.

Op 25 april wordt de dichter gevierd in de Bourla in Antwerpen.
Nolens 65 is een samenwerking tussen Behoud de Begeerte en Toneelhuis.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content