Benno Barnard

Hoe mijn dochter naar Amerika vertrok

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard wuift zijn 14-jarige dochter Anna uit die naar de States, ‘een half horloge vroeger’, trekt.

Maandag (dromenland)

Mijn dromen – schrijf nooit over die zwakke zeepbellen – hebben de laatste tijd een geografisch karakter, alsof ik in mezelf een richting zoek. Zo reed ik ergens op een fiets rond: met een touw aan de bagagedrager vastgemaakt was een gps, die over kasseien hobbelend traag uit elkaar spatte, een scherfje vloog over mijn schouder (ik zag het schitteren in de zon), een tweede scherfje trof een man die aan de kant van de weg stond toe te kijken in het oog… Wat betekende dit surrealistische gedicht? In een andere droom kwam ik in een lange gang een versgeschoren heer in een marineblauwe jas tegen: de kraag en mouwen waren met gouden tressen versierd en ik besefte, terwijl hij met een hoofdknik achter mijn rug verdween, dat mijn vliegtuig nu geen piloot meer had…?! En in nog een andere droom schemerde een nummer voor mijn ogen, 2518571 – het leek een soort spijkerschrift, in een witgekalkte muur gekrast, verder was de ruimte doods en leeg. En er ontbrak iets, dat cruciaal was om de boodschap te begrijpen.

Maandagmiddag (Utrecht)

Wat had dat nummer met aardrijkskunde te maken? Die lege witte kamer, waar voor mijn gevoel een ouderwetse, knarsende waterleiding bij hoorde? Toen schoot me opeens te binnen (dit was een paar dagen geleden) dat het ontbrekende element een tweede getal was: 003130, de internationale toegangscode voor Nederland plus het netnummer van Utrecht, en die combinatie van getallen was het oude nummer van wijlen mijn vader, dat inmiddels allang weer aan iemand anders was toegekend… Zou ik het draaien? Zou ik tegen een of andere wildvreemde (‘Met Yusha’… ‘U spreekt met Sierksma & Altena, Advocaten’… ‘Ja?’) zeggen: ‘U hebt het nummer van mijn dode pa, weet u dat?’

Maandagavond (Sint-Agatha-Rode) Toen hij een maand dood was, drukte ik per ongeluk op een knop die het ingebouwde antwoordapparaat van mijn telefoon in werking stelde. Ik wist niet dat mijn telefoon met een antwoordapparaat was uitgerust: ik had dus geen antwoordapparaat; mijn telefoon had er een. Er stond één bericht op. Dat was een bericht van mijn vader. Hij begon een beetje verbluft tegen de machine te praten: ‘Zo… je bent er dus niet… maar je hebt tegenwoordig een antwoordapparaat? De wereld is vol verbazingwekkende… nu ja… kus mijn schoondochter… knuffel mijn kleinkinderen… ach, jongen, ik ben aan het bazelen… bel de Ouwe maar een keer terug… dag…’

Dinsdag (Rozendaal)

Het telefoonnummer in de pastorie van mijn kindertijd was 2319. Het

netnummer kan ik me niet herinneren, maar een nummer van vier cijfers is een archeologische vondst uit een predigitale aardlaag van kort na de Klokbekercultuur. We hadden een bakelieten toestel met een draad van rafelige bruine stof; de hoorn was als een ezelskaakbeen waarmee je een vijand kon neerslaan; de kiesschijf produceerde een zachte ratel bij het draaien van een cijfer, gevolgd door een zoemgeluid en een klikje wanneer je hem losliet, en de duur van gezoem en geratel hing telkens van het gekozen cijfer af – het componeren van een volledig telefoonnummer leverde een wonderlijk, eentonig muziekje op. Ik ben een kind van de Bakelietcultuur, waarbij ik enige toelichting verschaf voor het geval u na 1970 bent geboren.

Woensdag (Zaventem) Anna is vandaag voor het nieuwe schooljaar naar Amerika vertrokken. Ze is veertien. Mensen reageren verbaasd: ‘Zo jong? En helemaal alleen?’ Achter de verbazing loert de ontzetting. Wreedaardige ouders! (Het toeval heeft kosmopolieten van ons gemaakt, woonachtig tussen boeren, wier kinderen hun voorouderlijk erf willen kunnen blijven ruiken.) We omhelsden haar onder het oog van een stenen douanier; ik zag nog even haar smalle hand boven de grote koffer met de kleine wieltjes, een hand die wuifde, een hand die naar Amerika vertrok; toen nog een beeld van haar lange zwarte haar, dat over haar frêle schouders deinde, lang zwart haar dat naar Amerika vertrok; maar ze was al opgelost in de menigte – mijn zoete kind, mijn mooie kind, dat naar Amerika vertrok! Ja, van haar schoonheid was ik me meer bewust dan van wat ook – het was de schoonheid die wegwandelde en ons achterliet als… oudere mensen. Want dat was het vreemde, ook door Joy zo ervaren: in het binnenste mechaniek van de Tijd heeft een onmerkbaar schokje ons een halve generatie opgeschoven.

Woensdagnacht (Chicago O’Hare)

Eindelijk heeft ze gebeld dat ze is aangekomen. Ze sprak door de telefoon van haar grootvader vanuit zijn auto opgewonden Engels tegen me. Over een dag of wat vliegt Joy haar achterna. Samen moeten ze voor een commissie verschijnen, die zal bepalen of ze als geadopteerd kind van een Amerikaans staatsburger, residerend in het buitenland, in aanmerking komt voor citizenship. Vervolgens gaat ze naar Colorado – naar het grote huis in de bergen van Uncle Dave en Auntie Carole en hun nest kleine kinderen – en dan naar school, vanaf oktober op ski’s.

Donderdag (Pagosa Springs)

Een paar jaar geleden stond ik in dat huis koffie te zetten. Ik keek opzij, naar het houten terras, dat deels boven een ondiep ravijn is gebouwd – en aan de andere kant van het keukenraam keek een bruine beer terug. Het was nog een puber, maar op zijn achterpoten leek hij me toch ongeveer even groot als ik. Hij zette zijn klauwen in de hor en begon het gaas op zijn gemak kapot te scheuren. Ik stond tegenover hem, zonder telefoon, ezelskaakbeen, honkbalknuppel of schietgeweer in de hand… verlamd… in een stripverhaal… een weekendfilm… En naar dat oord stuur ik mijn dochter! (Het liep goed af. Hij liet zich op zijn vier poten zakken en verdween in de garage, waar hij achteloos het deksel van een lege koelbox af sloeg, alsof het een zalm in een bergstroom was; vervolgens deed hij zich tegoed aan een volledige zak kattenvoer. Dat kwam zijn humeur ten goede. We werden nog vrienden, Winnie en ik. Met de rug tegen elkaar staande, waren we precies even lang. Hij vertelde over zijn overbezorgde moeder, die hem nu liep te zoeken in het ravijn, dat was lachen!)

Vrijdag (Sint-Agatha-Rode)

De keukenstoel mist haar gewiebel. Het grapje mist haar schaterlach. (Nee, niet over de spiegel beginnen, die barst van het symbolisme.) Ze laat de scherven van vele jongensharten achter.

Zaterdag (Sint-Agatha-Rode)

‘Vul je leegte, daar is ze voor.’ (Aanbeveling van een vriend.)

Zondag (Syracuse) Ik draai het nummer van Grandpa. Tik-tik-tik, 001… ik was veertien en de wereld was vier cijfers groot, behalve die enkele keer dat we naar Engeland of België belden en de wereld tot een duizelingwekkend getal uitgroeide. Tik, nee, ratel… en terwijl ik een compositie uit mijn kindertijd beluister, bereik ik Syracuse, drie uur rijden ten oosten van Chicago, waar het een half horloge vroeger is.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content