Benno Barnard

Het huis van de baron

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard spreekt tot zijn hond en bedenkt dat echte mannen altijd gelijk willen hebben.

Maandag
Heb ik u dit verhaal ooit verteld? Onze schapenhond Rudolf kauwt soms op mijn onderarm: ik ruk me los, boots zijn gegrom na, bied dan weer mijn onderarm aan, ruk me los… ad infinitum. Hij is altijd voorzichtig, precies zoals hij op een haast juffrouwachtige manier het kraakbeen afknaagt van het kippenbotje dat ik hem voorhoud. Op een dag speelden we weer onderarmpje. In een ingeving pakte ik een witte voorpoot en zette mijn tanden er al grommend in, vanzelfsprekend zonder te bijten. Welke atavistische reflex wekte dat? Mijn tanden activeerden een zenuw, die een stroomstoot naar een of andere synaps zond, die op zijn beurt een paniekerige angst voor de leider van de roedel in zijn wolvengeheugen activeerde – zoiets. Hij jankte, vloog achter de bank en legde zijn oren plat op zijn zwarte kop. Later sjokte hij met een boog om me heen. Het spel wilde hij pas na twee dagen weer spelen. ‘Je naam betekent roemrijke wolf, Rudolf,’ zei ik tegen hem. ‘Doe dus niet zo onderworpen!’

Dinsdag
Door de naam Rudolf moet ik denken aan een anekdote over het keizerlijke Oostenrijk. Voor 1918 behoorde Triëst aan de Oostenrijkse kroon, tot verdriet van de zogenaamde irredentisten, die aansluiting bij Italië zochten. Een romantische jongeman uit die kringen verklaart tegenover zijn Weense professor in het volkenrecht dat hij besloten heeft dienst te nemen in het Italiaanse leger en voortaan de Keizer te bestrijden. De professor, bedaagd, al enigszins beschimmeld in zijn respectabele carrière, strijkt over zijn baardje, kucht minzaam en zegt: ‘Ik wens u veel succes met uw onderneming.’ De groene revolutionair neemt dienst, maar wordt al op zijn eerste dag afgeblaft door een Italiaans officiertje onder een helm met een pluim. ‘Meneer,’ zegt hij woedend, ‘u hebt het wel tegen een onderdaan van de Habsburgse monarchie!’

Woensdag In het restaurant. Aan een belendend tafeltje zit een intellectueel. Ook al deed hij zijn mond niet open, dan nog was zijn functie in het maatschappelijk bestel zonneklaar: hij draagt een spijkerbroek en heeft zich eergisteren voor het laatst geschoren, maar zijn nagels zijn roze (vroeger lieten rijke Chinezen een pinknagel groeien om te bewijzen dat ze geen handwerk verrichtten). Hij doet zijn mond overigens wel open: hij oreert en gesticuleert tegen de vrouw achter het andere bord, op de manier van de hoogopgeleide man die seks wil. Zij is een en al hoogmoed, van haar decolleté tot haar mondhoeken. Maakt af en toe een sceptische opmerking, maar past wel bij hem, ongeveer zoals de azijn bij de olie in het olie- en azijnstelletje. Hij is bezig over de Franse socialistische filosoof Jean-Claude Michéa, die makkelijk vijftig woorden achter elkaar zonder komma schrijft. Michéa beschuldigt links ervan de traditionele fatsoensnormen, zoals gekoesterd door het gewone volk, als reactionair en archaïsch af te doen, legt hij uit. ‘Je weet toch dat Marine Le Pen hem graag citeert?’ zegt de vrouw. ‘Daarmee is het nog niet onwaar wat Michéa zegt,’ zegt hij, van zijn stuk gebracht. De vrouw neemt een hap van twee calorieën. Ze schenkt hem een spottende glimlach en kauwt op niets. ‘Ik vind dat Michéa gelijk heeft,’ zegt hij na een tijdje. Hij klinkt zacht en ongelukkig. ‘Het probleem is dat jij altijd gelijk hebt,’ zegt ze. Ik begin een zwak voor hem te krijgen, voor deze vleeswording van het eeuwig mannelijke. Hij buigt zich deemoedig over zijn biefstuk en snijdt er een hoekje af. ‘Wil je proeven?’ Maar ze schudt met haar hoofd – trekt het laken over zich heen, draait zich om en knipt het leeslampje uit. Buiten hoort ze zijn auto starten.

Donderdag
Ik ken iemand die Seth Steingraph heet, echt, ik zweer het u. Hij verkoopt boeken op het internet en zo ken ik hem. Ik vraag hem of hij weet wat zijn naam betekent. Alles wat hij weet is dat hij de laatste mannelijke Steingraph ter wereld is. Ik ontvouw de hypothese van een verre voorouder in een verre sjtetl. Laat ik hem Urseth noemen. Urseth was steenkapper en maakte grafstenen, met opschrift en al, ergens in Litouwen of Oekraïne. Een Joodse schrijver die in steen schreef. In Los Angeles knikt Seth instemmend. Deze etymologie had hij ook al overwogen. ‘Het klinkt in elk geval als een ideale naam voor een personage in een onvergetelijke Oostenrijks-Hongaarse roman,’ schrijf ik hem. Hij lacht… Wat een geweldige uitvinding is email toch: we schrijven in het niets en kunnen het niets nog lezen ook!

Vrijdag Volgens de Iraanse president Ahmadinejad is het in zijn vaderland zo droog door de schuld van de Europeanen (dit hoorde ik hem verklaren op televisie). Wij Europeanen maken de wolken met behulp van een speciale techniek leeg voor ze de Iraanse grens bereiken. Iedere bewoner van het grote gekkenhuis der Onderwerping kan iets dergelijks beweren, maar het vleiende is de ongeveinsde bewondering voor ons technisch vernuft die eruit spreekt.

Zaterdag
Over het gevaar van de obsessie. Ik heb vrienden wier stofwisseling maakt dat ze door een bepaald thema zijn geobsedeerd, bijvoorbeeld door het uiteenvallen van het thans nog verenigde deel van Europa (of door iets anders). Onder de roos gezegd: daardoor beginnen ze niet zozeer hun zin voor nuance te verliezen, als wel hun ontzag voor de grote dialectische mechanismen van de geschiedenis. En zoals niemand in 1979 kon bedenken dat de Muur in 1989 zou vallen, zo zullen de kosmische tandraderen ook nu maken dat alles heel anders verloopt dan wij ons kunnen voorstellen (ik zeg ’tandraderen’ omdat mijn voorstellingsvermogen niet veel verder reikt dan Kepler).

Zondag
De klopper daalt neer op de voordeur. Voor mijn neus staat een knap donker meisje met aan haar zijde een jongeman, die er staat zoals jongemannen naast knappe meisjes staan, met de medezeggenschap van een handtas. Ze vraagt of ik Frans spreek en noemt haar naam: Marie de F. Ze is een van de dochters van baron en barones de F., van wie wij een decennium geleden ons huis hebben gekocht. Of ze dat huis, het huis van haar kindertijd, nog eens mag zien – en aan haar vriend laten zien? Een milde vaderlijkheid maakt zich van mij meester. Ze trippelt de hal in. Verrukt neemt ze de muren in zich op: ‘O, het behang is nog hetzelfde!’ Ze danst de woonkamer binnen, het terras op, de tuin in, gevolgd door haar beau; ze bekijkt de ridderzaal, de gangen, de kantelen, de slotgracht van mijn burcht, alle componenten van mijn burgerlijke stabiliteit… ‘Daar stond mijn schommel!’ En terwijl ze kijkt, kijk ik mee door haar ogen en zie hoe het huis zichzelf onder haar blikken herschikt tot alles weer staat waar het stond op de eerste dag, de dag van onze bezichtiging met de makelaar. Meubilair zweeft door de lucht. Struiken schieten uit de grond. Haar ouders wandelen gearmd over het gazon. Ze huppelt de trap op naar haar meisjeskamer van Christopher. ‘Hoe is het met je ouders?’ vraag ik aan het springerige baronesje. Nu glijdt er een smartelijke uitdrukking over Maries mooie gezichtje. ‘Mijn vader is een jaar na de verhuizing gestorven. Heel onverwacht. Een hartaanval…’ Buiten is een doorzichtige baron de F. op de bank in het rozenprieel gaan zitten. Hij knikt naar zijn dochter. Hij is opgenomen in de elementaire beweging van de planeten. Hij heeft hier ooit gezeten en wie ben ik om te denken dat hij weg zou zijn.




Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content