Goethes kleurenleer schittert weer

200 jaar geleden verscheen Goethes studie over de kleuren (‘Zur Farbenlehre’). In Weimar wordt die gebeurtenis in het Goethehuis am Frauenplan met een tentoonstelling herdacht.

‘Ik heb er helemaal geen spijt van dat ik de kleurenleer geschreven heb, hoewel ik daarin de helft van mijn leven heb geïnvesteerd. Ik had misschien een half dozijn tragedies meer kunnen schrijven, dat is alles. Na mij komen er nog wel voldoende mensen om dat te doen.’

De woorden van de oude Goethe tot zijn secretaris Johann Peter Eckermann bewijzen hoe belangrijk de meester van Weimar zijn wetenschappelijke werk inschatte. Hij was oneindig trots op zijn in 1810 verschenen studie over de kleurenleer. Zijn literaire werk verbleekte erbij, aldus Goethe zelf.

Voor Isaac Newton, Goethes rivaal, was wit licht een combinatie van licht van alle golflengten. Met een prisma ‘brak’ Newton dat licht in alle kleuren van de regenboog. Goethe vond Newtons theorie belachelijk. Hij deed het experiment van Newton over, maar koos daarvoor een mistige dag uit. Waarom deed hij dat? Was hij bang dat Newton gelijk had? In elk geval: Goethe zag geen kleuren in zijn prisma en verwierp Newtons stelling dat de kleuren in het licht zelf zouden steken.

Voor Goethe ontstaan kleuren uit een wisselwerking van licht en donker. De grondkleuren zijn geel en blauw: oerfenomenen die niet tot andere verschijnselen herleid kunnen worden. Alle kleuren ontstaan volgens Goethe uit contrasten, uit tegenstellingen, zoals alles in het leven. Goethe verzette zich tegen de theorie dat de zinnelijke wereld schatplichtig zou zijn aan berekenbare wetten. De schrijver van ‘Faust’ wilde het universum van de zinnelijke fenomenen behoeden voor de greep van een al te kille rationaliteit.

Goethes doel was wetenschappelijk, maar zijn visie was humaan. Hij wilde een hogere vorm van wetenschap bevorderen, waarin ook emoties en zintuiglijkheid hun aandeel zouden hebben. En zo dwaalde hij, omdat hij wilde dwalen, zoals een wetenschapper later eens van Goethe zei. Om dezelfde reden had Goethe in de plantenleer een aanvaring met de botanicus Linné en diens classificatiemethoden. Goethe wilde de planten niet indelen, hij wilde ze verstaan.

In ‘Augengespenst und Urphänomen. 200 Jahre Goethes Farbenlehre’ (Ogenspook en oerfenomeen. 200 jaar Goethes kleurenleer) in het Goethe-Nationalmuseum in Weimar zijn nu (tot 19 juni 2011) naast enkele originele aquarellen ook een aantal eenvoudige apparaten te zien waarmee Goethe werkte. Maar de meester opereerde het liefst zonder micro- en telescoop. In zijn omgeving kon hij nauwelijks mensen uitstaan die een bril droegen. Over zijn eigen ogen heeft hij eens gezegd dat hij wel geen scherp zicht had, maar dat hij het talent had de tover in de dingen te zien.

Piet de Moor

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content