‘Europa is ten onder gegaan aan z’n eigen zonen’ (Guy Verhofstadt)

Erwin Mortier ontvangt de AKO Literatuurprijs 2009 voor zijn roman 'Godenslaap' uit handen van juryvoorzitter Guy Verhofstadt. © Belga

Guy Verhofstadt is lyrisch over ‘De spiegelingen’, de nieuwste roman van Erwin Mortier en het tweede deel na ‘Godenslaap’ van hetgeen allicht tot een grote cyclus over de 20e eeuw zal uitgroeien.

(Bewerking van de laudatio die Guy Verhofstadt op zondag 23 maart 2014 uitsprak tijdens de boekvoorstelling van ‘De spiegelingen’ van Erwin Mortier in De Munt te Brussel)

Met ‘De spiegelingen’ levert Erwin Mortier het tweede deel af van wat stilaan zijn Opus Magnum wordt. Of het uitgroeit tot een drie- of een vijfdelig werk – ik in elk geval hou niet van even getallen – weet ik niet. En wie de volgende romanfiguur wordt die na Edgard en Hélène aan het woord komt en op zijn of haar leven terug blikt, weet ik al evenmin. Wat ik wel weet, is dat Mortier na ‘Godenslaap’ (2008) – en nu met ‘De spiegelingen’ – aan de opbouw bezig is van een magistrale vertelling over de voorbij twintigste eeuw, de meest bloedige, de meest oorlogszuchtige die de mensheid ooit gekend heeft.

Grote mannelijke liefdes

Edgard, de homoseksuele broer van Hélène uit ‘Godenslaap’, is thans de verteller. We horen uit zijn mond de handicap die hij mentaal en fysiek tijdens de grote oorlog heeft opgelopen. De pijn en het lijden die het heeft veroorzaakt. Het relaas vooral van de grote (mannelijke) liefdes die hij heeft verslonden en die hem hebben geholpen aan die pijn en dat lijden enigszins te ontkomen. Hoewel écht ontsnappen onmogelijk blijkt. In het gehavend of broos lichaam van elk van zijn minnaars ziet Edgard de broosheid van zijn eigen lichaam. Daardoor is dit boek ook een geschrift van “lichamen” en van “lijven”. Een ode aan de liefde, aan het beminnen, aan het strelen en het vrijen als de enige mogelijkheid om in het werkelijke leven en in de werkelijke wereld rechtop te blijven. De enige mogelijkheid ook om de hel te vergeten die wijzelf van het leven en het samenleven maken. Kortom, de liefdesdaad als het ultiem verdovend middel tegen de pijn van het bestaan, als het enig werkzame medicijn om de dood te verjagen. Of zoals Edgard het zelf zegt, “bij ieder lichaam dat zich tegen me aan drukt, ben ik blij dat het nog ademt en warm aanvoelt”.

Edgard heeft dan misschien de loopgraven overleefd, maar zoals iedereen die ze heeft meegemaakt, zal hij er nooit nog van verlost geraken. Niet van de honderden doden die hij heeft aanschouwd. Niet van de lijken in ontbinding temidden van dewelke hij op een kar naar het ziekenhuis werd afgevoerd. Niet van het ziekenbed. Niet van de kermende ziekenzaal. Niet van het ijlend hospitaal. Zelfs niet van de “stilte” zal hij zich ooit nog kunnen bevrijden. Want de “stilte” zal altijd de van onheil zwangere rustpauze blijven die voorafging aan de fatale granaatinslag die hem velde. “De vogels”, zo herinnert Edgard het zich, “die me vertelden dat er iets op til was, de zang, hoog en snerpend, van leeuweriken die opstegen uit de glinsterende vlakte van aarde en water die zo vredig leek (…). Ze vlogen op, in dichte trossen, de een na de ander, alsof de bries her en der lompen opgooide”.

Binnenste buiten

Zie daar wat een oorlog met een mens doet. Het verandert definitief zijn gewaarwordingen, zijn blik, zijn kijk. Zijn verlangens, zijn ambities ook, voor zo ver hij die nog heeft die ambities. De oorlog keert ons voor altijd binnenste buiten. De zang en de vleugelslag van een vogel worden samengedrukt tot de stilte van het niets. En de geur van hospitalen en de lucht van ether, zeep en schoon linnen verschaffen vrede en troost. “Voor mij mag de hemel een ziekenzaal zijn”, zegt Edgard. Meer nog, “ik zou willen terugkeren, in mijn huls van modder en bloed, in mijn eierschaal van gebakken aarde, in mijn doorweekte laarzen”. Daar in de loopgraven eindigde het leven van Edgard en daar wil hij op het einde van zijn bestaán ook opnieuw naar toe.

Van het front tot Japan

‘De spiegelingen’ is opgebouwd uit een reeks vertellingen, herinneringen eigenlijk van Edgard aan zijn minnaars. Elk van hen ontmoet hij op een enigmatische plaats op een welbepaald cruciaal tijdstip in de geschiedenis van de twintigste eeuw: het front op de grens tussen België en Noord-Frankrijk tijdens Wereldoorlog I, Berlijn in de jaren dertig, Marseille net voor het uitbreken van de tweede Wereldoorlog, London tijdens de bombardementen door de Luftwaffe, Japan na Hiroshima en de overgave. Kortom, herinneringen aan ontmoetingen tijdens beslissende periodes in de eerste helft van de voorbije eeuw, waarbij tijd, persoon en plaats als het ware tot één allegorie worden samen gekneed. Zo groeit ‘De spiegelingen’ uit tot een weerzinwekkende kaleidoskoop van de gruwelen van een eeuw die nooit had moge, geboren worden. Een eeuw waarin, zo vertelt Edgard “onmerkbaar de wereld is lekgeslagen, zijn ingewanden zijn gebroken”.

Van Matt tot Pierre

Achtereenvolgens verplaatsen we ons in de armen van Matt, de gewonde Engelse soldaat die hij in het hospitaal leert kennen aan het front tijdens de Eerste Wereldoorlog, een eind achter de loopgraven. Matt, die tegelijk zijn minnaar is en de echtgenoot wordt van zijn zus. Matt die de liefde is van zijn leven en tegelijk de ruis van zijn bestaan. Matt die altijd wel en dan ook weer niet aanwezig is. Als oorlogfotograaf voortdurend op weg naar een of ander conflict of oorlog waarvan de twintigste eeuw zo zwanger is.In de armen van Heinz en zijn moedervlekken bevinden we ons midden in de jaren dertig in het centrum van Nazi-Duitsland, in Berlijn. Het dagdagelijkse, doodgewone Berlijn. Met marsmuziek, met optochten, met vendelgezwaai, met stampende hakken en zolen, met opgeheven armen…kortom het dagdagelijkse, doodgewone Duitsland van toen…het Duitsland waar weinigen, haast niemand eigenlijk zich echt verbaasde over wat er werkelijk aan de gang was: jodenvervolging, boekenverbranding, verklikking, geweld jegens homoseksuelen. Een stad, een land zoals Edgard het noemt doordrongen van “de lijfgeur van een mensenmassa op zoek naar ontlading”.

Net voor het uitbreken van de tweede Wereldoorlog belandt Edgard in Marseille, belaagd door de mooie Jean met “zijn lange wimpers die op vlinders lijken, die hun vleugels openen en weer sluiten in de eerste warmte van de ochtendzon”. Hij neemt dienst en trekt ten oorlog voor Frankrijk, voor zijn “vaderland” en sterft in de eerste dagen van de Duitse inval. Paul ontmoet hij in een voorstad van London waar Edgard samen met zijn zus heen gebracht is door zijn vriend Matt…hartstochtelijk de liefde bedrijven met die jongen met zijn zwakke longen terwijl in de verte, in het centrum van de stad huizen en straten in lichterlaaie staan.

Tenslotte de aan het hoofd, lichaam en longen verbrande en blinde Noburu, in het Japan net na de Tweede Wereldoorlog, het Japan plat gebombardeerd door de vliegende forten. Noburu die communiceert met tekens geschreven op papieren repen. Noburu die smaakt naar inkt herinnert Edgard zich. “Zijn duim ziet zwart van de inkt, van het penseel dat hij over smalle repen papier laat gaan, in de papieren stilte van zijn kamer, waar hij via briefjes met zijn familie communiceert. Hij ziet de donkere vegen niet die hij op mijn wangen achterlaat. De inkt smaakt bitter wanneer ik zijn duim op mijn lippen leg. In zijn strottenhoofd schuurt machteloos de lucht. Ik leg mijn hoofd tegen zijn borst en ik hoor de zee. Wanneer ik opkijk, zie ik dat hij zijn ogen weer geopend heeft en zijn pupillen zich op zijn vingers richten, die aan het haar op mijn onderarm pulken. Ik zeg zijn naam, zijn blik zoekt in de richting van mijn stem. Hij ziet me niet, maar ik zie jou, en voor het eerst kan ik mijn tranen laten gaan”.

Het ware Europa

Vijf grote liefdes van Edgard naast Pierre zijn huisdienaar, zijn kameraad, zijn manusje van alles in de loopgraven. Vijf liefdes die er evenwel niet meer zijn. Omdat ze zoals Matt overleden zijn of gesneuveld zoals Jean of te ver weg verblijven in het geval van Nobuku of zoals Paul uiteindelijk met een vrouw getrouwd zijn. Maar is dat allemaal niet hetzelfde, hoor je Edgard denken, haast zeggen. Precies zoals zijn grote liefdes zijn verdwenen, zo is ook het ware Europa in die eerste vijftig jaar van de voorbije eeuw ten onder gegaan. In de waanzin van de oorlog, in de Shoah, in de uitroeiing van de joden, in de dramatische terugkeer van de Duitsers, de Volksduitsers binnen de grenzen van hun geamputeerd en in tweeën opgebroken rijk, in de illusie ook van “één volk één staat”, in de onzin dat een taal gans een volk is en omgekeerd. Aan dat alles en nog veel meer is Europa ten onder gegaan. Aan z’n eigen zonen met andere woorden. “Bittere zonen, ongetemde zonen” zoals Edgard ze noemt. “Zonen met jeukende handen en een geschonden verleden en in hun hart de zure wijn van oude rancunes (…)”. Zou dat vandaag niet opnieuw het geval zijn ?

Geheimen

Vaak wordt gezegd dat de eerste zin van een roman of van een literair werk de meest doorslaggevende is. De zin die bepaalt of het boek een meesterwerk wordt of niet. ‘De spiegelingen’ vangt aan met een zin die de toon zet voor alles wat volgt, een zin die eens je wat ouder geworden bent op ieder van ons van toepassing zal zijn: “Ik hou van mijn geheimen. Ze begrijpen me beter dan wie dan ook en ze zijn niet loslippig”.

Wagner versus Schubert

Er valt moeilijk te ontsnappen aan de verleiding om “De spiegelingen’ naast ‘Godenslaap’ te plaatsen. Maar vallen ze wel met elkaar te vergelijken ? Ze bespelen min of meer hetzelfde thema, dat is waar. Wereldoorlog I. Het interbellum. Maar daar houdt het op. ‘Godenslaap’ is barok. Of beter, een opera van Wagner althans in zijn beste uitvoering. De klanken waarmee ik, toen ik klein was, iedere zondagmorgen gewekt werd. ‘De spiegelingen’ daarentegen is rijke kamermuziek, een uitgesponnen verinnerlijkt hemels strijkkwartet van Schubert. Ingetogen en intens.

Guy Verhofstadt

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content