Erik Heyman – Verzamelde gedichten

28 september zou Erik Heyman 50 zijn geworden. Het werd hem niet gegund: hij overleed begin dit jaar aan de gevolgen van een hersentumor. Over de dood heen krijgt Heyman alsnog het verjaardagsgeschenk dat hij graag zelf in ontvangst had willen nemen: zijn Verzamelde Gedichten.

Erik Heyman – Verzamelde gedichten

Uitgeverij: De Contrabas, Utrecht/Leeuwarden

Aantal pagina’s: 272

Prijs: 29,95 euro

ISBN: 978-90-794-3235-6

Bij leven is Erik Heyman blijven steken op vier dichtbundels, die tussen 1981 en 2006 met almaar grotere tussenpozen verschenen. Het nagelaten werk werd na zijn overlijden onder handen genomen door dichter-vriend Frank Pollet, die in de hem toevertrouwde dozen, enveloppen, mapjes en bestanden op het verbijsterende gedicht ‘Voor later na m’n dood’ stuitte.

In dit ongepubliceerde sonnet, waarmee het verzameld werk opent, voorspelt de achttienjarige Heyman zijn eigen dood: ‘ Wie weet wanneer ik ooit m’n laatste zinnen schrijf. / Wanneer ik, voor het laatst dan, bij mezelf verzin / Dat ik dan echt wel aan een meesterwerk begin / Met, net als Hans Andreus, kanker in mijn lijf.’ Het lijkt profetischer dan het is: jonge mensen, laat staan jonge dichters, zijn zo vaak gefascineerd door de dood.

In het gedicht ‘Oude man’ uit zijn debuutbundel Neergeschreven wacht een oude man op het einde van zijn leven, ‘ Stap voor stap vertikt de tijd / Hij zucht zijn adem achterna’. Het daaropvolgende gedicht heet ‘Kijk: de dood!’. ‘De taken zijn volbracht: / de graven zijn voorgoed gedolven.’ In ‘Café “De Muze”, september 1977’ weet hij het stellig: ‘ Tenslotte zal ik bodemloos vergaan. / De dood komt nu al zwijgend naast me staan.’

Bemerk het rijm. Erik Heyman besteedde veel aandacht aan klankkleur, ritme, rijm en vorm. Bepaalde cycli bestaan uit gedichten die er vormelijk allemaal eender uitzien. De cyclus ‘Geologie’ in de bundel Dagmaat, bijvoorbeeld, heeft een ‘Proloog’ en een ‘Epiloog’. De tussenliggende gedichten hebben als titel telkens de naam van een geleerde of wetenschapper (Heyman was kernfysicus van opleiding), en alle gedichten openen met dezelfde versregel.

Dit verzameld werk bevat, behalve een resem vroege en nagelaten gedichten, een kant-en-klare onuitgegeven bundel die stamt uit de vroege jaren tachtig. Heyman gaf die verzameling gedichten de titel IJstijd mee. Op één afdeling na verschilt die totaal van zijn in 1984 verschenen tweede bundel met dezelfde titel.

De gevonden bundel – hier, om verwarring te vermijden, Winters genoemd – is de ontbrekende schakel tussen Heymans debuut en het gepubliceerde IJstijd. Hij neigt naar de poëzie van Hugues C. Pernath en Paul Snoek, slechts twee dichters aan wie Heyman zich schatplichtig toont in het in memoriam-gedicht ‘Cuius regio’.

Erik Heyman zag de dichter en de wetenschapper in zichzelf niet als twee op zichzelf staande identiteiten die om voorrang vochten. Wel sloegen die twee de handen in elkaar in hun zoektocht naar meer inzicht in het leven, de mensen, de dingen en de dood. Net zoals de onderzoeker zoekt, zo zoekt ook de dichter. ‘ Ik wankel tastend tussen tijd en twijfel’ is een versregel die helemaal op Heymans poëzie van toepassing is. Voor wie zoekt, is de tijd zowel bondgenoot als vijand, en wat wordt gevonden schept soms meer verwarring dan klaarheid.

Heyman was intens begaan met de angst voor de kwetsbaarheid van het leven en het besef van de eigen sterfelijkheid. Maar bovenal dus met de tijd. Zoals hij al op jonge leeftijd schreef: ‘ Want de mens, dat weet ik nu, / staat altijd vragend op de muur / tussen toen en tijd en uur’. Het uur dat te vroeg kwam.

Philip Hoorne

Partner Content