Elvis Peeters – Wij

‘Waarschuwing: expliciete roman’ staat op het stickertje voor op Wij, de nieuwe roman van Elvis Peeters – geheel naar waarheid, al zal wie hem zich met het oog op eenarmige lectuur aanschaft van een zeer koude, ja kille kermis thuiskomen.

Elvis Peeters

Pseudoniem waaronder Jos Verlooy (1955) en zijn vrouw Nicole van Bael als één auteur optreden.

Ook het pseudoniem waaronder Verlooy actief was/is als zanger van de new-waveband Aroma di Amore (jaren tachtig), en bij De Legende en Schmoll.

Debuteerde als schrijver(sduo) met Het uur van de aap (verhalen, 1992). Wij dolen rond in de nacht en worden verteerd door het vuur volgde (1995), er verschenen ook kinderboeken rondom de figuur Meneer papier. De vorige roman, De ontelbaren (2005), over de vluchtelingenproblematiek, werd zeer gunstig ontvangen (shortlist Librisprijs 2006); in 2008 verscheen de eerste dichtbundel, Dichter.

Elvis Peeters – Wij
Uitgeverij: Podium, Amsterdam
Aantal pagina’s: 171
Internet: Elvis Peeters.be
ISBN: 978-90-575-9318-5

‘We waren een gesloten clubje, alleen de meisjes gingen open voor wie daarvoor betaalde.’ Een zin die u al een idee geeft van wat u in Wij , de nieuwe roman van Elvis Peeters, zoal kunt verwachten. Nuchtere zakelijkheid geeft hier de toon aan – maar zit er niet ook iets van humor in?

Dat is inderdaad een vraag die je bij dit boek sowieso kunt stellen. Maar als in Wij al van humor sprake is, dan in ieder geval buitengewoon laconieke: deadpan, kalm als een overledene – en evenzeer in de regionen van de dood verzeild geraakt. En overigens van de soort die eigenlijk niet van sadisme te onderscheiden is. Zoals de vertellers van dit boek in meer dan één opzicht aan late nakomelingen van Sade doen denken.

Die vertellers, en dat is het werkelijk schokkende (of ook weer niet), zijn een groepje adolescenten. Zestien? Geen achttien, in elk geval. ‘Wij zijn vrij’, beginnen ze hun verhaal. ‘Zonder slag of stoot zijn wij vrij. Wij zijn niet zo geboren, wij zijn niet zo opgevoed, wij zijn het omdat wij het zo willen. Waar of niet? We halen onze schouders op. Waar. Waar. Waarom niet?’

En die vrijheid, die gebruiken ze om te experimenteren met het eigen lichaam en dat van de anderen. Het begint ermee dat ze dat lichaam inzetten om automobilisten op de snelweg af te leiden. Al heel snel ontdekken ze dat de meisjes daar succesrijker in zijn dan de jongens. Ze hoeven hun rokje maar op te tillen, en – ‘Vier jonge kutten. Wie wil dat niet zien? ’s Ochtends om halfelf.’

Op dag twee hebben ze al resultaat: iemand verliest de macht over het stuur. Eén dode, drie zwaargewonden, drie lichtgewonden. ‘Het was grappig te beseffen hoe wij in het leven van die mensen hadden ingegrepen.’ ‘Wij waren jong, niet pervers’, vinden ze zelf.

Vanzelfsprekend moeten op zo’n begin nog pittiger dingen volgen. Het groepje gooit zich in de prostitutie – in een ander verband heet het: ‘We zouden het spel tot het einde spelen en het tot het einde als een spel beschouwen’, maar ook hierop lijkt de zin geheel van toepassing.

Vervolgens doen zich onder meer nog een dodelijk ongeval bij een van de seksspelletjes van de groep voor, verkrachting, iemand die met succes wordt aangemoedigd om de zelfmoord die hij zich ostentatief staat voor te nemen ook echt te begaan, een brute doe-het-zelfabortus.

Gaandeweg wordt de toon ook net dat ietsje grimmiger dan nodig is om Wij te doen uitgroeien tot een regelrecht beklemmende leeservaring. Deze roman kan nu al naast, of eigenlijk boven het identiek getitelde nieuwe boek van Jeroen Olyslaegers in het lijstje van de beste Vlaamse romans van dit jaar.

En toch is er ook iets onbevredigends aan – en dan niet in de eerste plaats doordat Peeters, die over het algemeen gebald en krachtig formuleert, helaas soms toch ook stilistisch een lelijke schuiver maakt (‘Seksualiteit kleefde aan ons als boter aan de galg’: éven klinkt het als een meesterlijke zin, maar het is gewoon nonsens). Het is namelijk alsof de auteur zich af en toe toch zelf in het verhaal mengt, waardoor de zo effectrijke laconieke toon dan even plaats moet maken voor een soort boodschapperigheid.

Al in de allereerste alinea is dat zo: ‘Zonder slag of stoot zijn wij vrij’, nietwaar? Het is alsof hier onbewust het zelfverwijt doorheen schemert: ‘(we weten wel dat we daar geen enkele verdienste aan hebben en er ook geen bijzonder goed gebruik van maken)’, terwijl de ‘wij’ nu juist helemaal niet onder welk zelfverwijt ook gebukt gaat, en überhaupt introspectie resoluut de pas afsnijdt – dat wordt zelfs meer dan eens min of meer letterlijk zo gezegd.

Veel effectiever is natuurlijk de personages zelf het werk te laten doen, wat Peeters dan ook meestal doet, zoals wanneer een van de meisjes vrolijk zegt: ‘Dat noem ik rendement.’

Een concrete mededeling, die echter ook symbolisch mag worden opgevat – het is vast niet toevallig dat dit boek nu verschijnt, in deze tijden van algehele inhaligheid en doorgeschoten graaicultuur . Wij is onbetwistbaar een erg knap en beklijvend boek. Bijna een meesterwerk.

Herman Jacobs

Partner Content