Benno Barnard

Een kind met een mes

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard meent wat hij schrijft, dus geef hem geen mes.

Maandag

Naar aanleiding van mijn dagboek over Maurice Sendak en homoseksualiteit berispte een lezer me op vriendelijke maar bedroefde toon: ‘Mijn indruk van uw laatste blog is dat u zich hier en daar te zeer heb laten verleiden door en tot het stilistische plezier van de snedigheid. Ik bleef steeds maar haken aan uw beeld van het twee keer voor je deur overreden worden, als homo en Jood. Ik begrijp heel goed dat dit niet homofoob bedoeld is, integendeel. Maar door die beeldspraak heb ik opeens weer een enorme druk op mijn bestaan gevoeld: zo kijken mensen dus tegen mij, tegen ons aan… In die zin doet u hier dus iets wat tegengesteld is aan wat Sendak deed.’ Ik lees mijn eigen aantekeningen over… en inderdaad… Soms ben je als schrijver een kind dat met een mes speelt. (Dat beeld van het twee keer overreden worden is een variant op een grap van een Joodse vriend uit New York – een zwarte man zit in de subway een Hebreeuwse krant te lezen en een Jood tegenover hem aait hem over de wang en zegt: ‘Isn’t that enough?‘)

Dinsdag Een lucide romanticus uit mijn vriendenkring – een oudere man – maakte mij deelgenoot van zijn vrees tegenover de dood niet stoïcijns te kunnen blijven. Prompt dacht ik aan mijn vader. Hij lag opgebaard in een zijkapel van zijn kerk, en per ongeluk, want ik wilde niet kijken, zag ik hem tijdens de wake uit een ooghoek toch in die kist liggen. Hij was gekleed in zijn geliefde schipperstrui, zag ik, en onweerstaanbaar kroop mijn blik verder omhoog… maar zodra mijn autonoom geworden blik over zijn nageschilderde gezicht streek, gingen er elektrische pulsen door me heen en ‘wist ik fysiek’ (zoals de hond weet dat zijn baas op het punt staat thuis te komen) dat ik helemaal niet naar mijn vader keek… Ik, die aan de lendenen van de vent in die doos ontsproten was, staarde naar een stikdonker raadsel, dat uit niets dan zichzelf reproducerende vraagtekens bestond.

Dinsdagnacht Tegensputterend dooft de nachtkaars van de geest uit, maar dat lijk met de naam van mijn vader (‘op een kaartje aan een teen bungelend’) was niet zoiets als mijn vader met aftrek van zijn geest… die wiskunde ging niet op. Dat lijk was daarentegen een travestie, een macabere grap, een demonische bespotting van het leven. Maar de demon die het leven daar en toen belachelijk maakte, deed dat juist omdat het leven hem te machtig was – en in plaats van alleen maar een materiële rest, was mijn vader blijkbaar nog altijd iemand die bespot moest worden… Maar dan was datgene wat daar als een eenzame sigaar in die kist lag dus niet mijn vader. (Ik poog een existentiële draaikolkervaring te omschrijven, maar faal jammerlijk.)

Woensdag

Een negentiende-eeuwse Engelse of Franse tekst – Hardy, Flaubert, of gewoon de krant van toen – is over het algemeen goed te volgen, wat mede komt doordat de Engelse en Franse traditionalisten besloten hebben dat Engelse en Franse schoolkinderen die teksten moeten lezen, zodat ze gedwongen worden het ouderwetse contemporain te maken. Donderdag

Joy heeft een grote hekel aan intellectueel en artistiek gezelschap dat zich als dusdanig gedraagt. Haar instinct voor pose, dikdoenerij, woordgebruik in de sfeer van de namaakrolex vergist zich nooit. Ook door mijn pose kijkt ze heen. Ik wek gewoonlijk de indruk een man about town te zijn, maar ik speel die rol alleen maar, juist om mijn diepgewortelde verlegenheid te verbergen. Ja, ik ben vreselijk verlegen, en doodsbang voor groepen mensen, zeker als die mensen ook nog eens boeken schrijven of kunst maken.

Vrijdag

Omgekeerd koester ik dan weer de heilige vriendschap met enkele schrijvers. ‘Heilige vriendschap’… dat klinkt als een adagium uit een rotsachtig landschap met een waterval en Duits lispelende loofbomen! Maar waarom zou ik de vriendschap niet heilig noemen – omdat dat woord in 1968 op de index van het historisch-materialisme is gezet? Een van mijn literaire vrienden wilde me een paar boeken sturen, maar ik had ze al eerder van hem gekregen, met opdracht en al. Ik stak per kerende post de draak met hem en bood hem een exemplaar van mijn ‘Mevrouw Appelfeld’ aan. Hij schreef terug dat ik op mijn beurt dat boek al aan hem gegeven had, opdracht incluis… en schetste vervolgens de voordelen van de seniliteit: ‘Wat een verrukkelijk idee: twee hoogbejaarde, bevriende heren die elkaar almaar dezelfde cadeautjes blijven geven en daar telkens allebei weer mee in hun nopjes zijn!’ Samen aftakelen, ja, een aangenaam vooruitzicht, volgaarne, op een bankje in de zon, onder een zachtjes lullende kastanje in een K.u.K. stadje dat door 1914 vergeten is…

Zaterdagnacht Ik zit aan mijn werktafel wanneer ik iets hoor ritselen in de keuken, een geluid dat ik niet kan thuisbrengen. Een knisperen als van een langzaam brandend vuur. De kat heeft bij de achterdeur gepist en daarom ligt er in de hoek een stuk folie. Ik sluip van mijn kamer naar de keuken, zonder het licht aan te steken. En zie, op de folie beweegt een dikke pad. Hij is helemaal uit ‘The Wind in the Willows’ overgekomen. Zijn pet heeft hij afgezet en zijn ruitjesvest uitgetrokken. Hij is traag aan het tapdansen, alleen bemoeilijkt zijn lichaamsbouw dat kunstje nogal – hij dreigt warmbloedig te worden van de inspanning. Op zijn vlekkerige bruine rug glanst een bleke maan, die door het dakvenster schijnt; de folie rondom zijn tastende poten glimt als een vijver. Ik zet hem voorzichtig buiten in het gras neer. Hij trekt zijn vest weer aan en verdwijnt zonder een woord in de nacht, op zoek naar zijn bladzij.

Zondag

Iemand vroeg mij of ik mezelf als een postmodernist beschouwde, gezien de vele citaten en verwijzingen in mijn werk. Nee, antwoordde ik naar waarheid. Eerder een modernist. Hoezo dan? Omdat ik meen wat ik schrijf. (Geef mij geen mes.)

Zondagavond

Ik kende Szymborska pas een paar maanden toen ze de Nobelprijs kreeg – maar ik las haar verzen toen al liever dan die van Hugo Claus. Waarom? Omdat ik de aarde verkies boven de afgrond… (Jij, lafaard, pulkt liever je nagels schoon met een mes dan je in een zwaard te storten.)

Zondagnacht (lezend over de presidentsverkiezingen in Egypte)

Een soldatengodsdienst, die het individu ondergeschikt maakt aan alle betekenissen van bloed, trekt bij het koude schijnsel van de maansikkel Europa binnen, waar het narcisme juist een historisch hoogtepunt beleeft…

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content