‘Dit was de revolutie van de gemiste kansen’

Auteur Ingo Schulze werd dankzij zijn Wende-romans dé kroniekschrijver van de recente Duitse geschiedenis. Zaterdag is hij te gast op Het Andere Boek.

Ingo Schulze – Adam en Evelyn
Vertaald door Ard Posthuma
Uitgeverij: Meulenhoff, Amsterdam 2009
Aantal pagina’s: 273
Prijs: 19,89 euro
ISBN: 978-90-290-8476-5
Internet: Ingo Schulze

De nieuwste roman van de Duitse schrijver Ingo Schulze (°1962), Adam en Evelyn, speelt zich af in de zomer van 1989, in de laatste maanden voor de collaps van de Duitse Democratische Republiek (DDR). Adam, een kleermaker uit de Oost-Duitse provincie, wordt door zijn vriendin Evelyn betrapt op overspel met een van zijn vrouwelijke klanten. Een boze Evelyn vertrekt met een West-Duitser op vakantie naar Hongarije, maar Adam, die het goed wil maken, gaat er met zijn oude Wartburg achteraan.

Precies in die dagen openen de Hongaarse autoriteiten het IJzeren Gordijn. In Zürich horen Adam en Evelyn dat de Berlijnse Muur gevallen is. Knack sprak met Ingo Schulze in Berlijn.

Adam en Eva waren ooit de schutspatroons van het kleermakersgilde – ze waren nu eenmaal de eerste mensen die kleren hadden gedragen. Hun kleren had Onze-Lieve-Heer zelf genaaid. Met dat motto uit Eva en Adam van de Duitse filosoof Kurt Flasch ging u aan de slag toen u Adam en Evelyn begon te schrijven?

Ingo Schulze: Ik vond dat motto zo toepasselijk omdat het gepaard gaat met een herinnering die de aanzet is van mijn roman. Mijn moeder woonde in Dresden, haar kleermaker in Meissen. De sigaren die de kleermaker rookte, waren niet al te best. Toen mijn moeder eindelijk haar begeerde kledingstuk kreeg, stonk niet alleen de kleerkast maar de hele woning naar die prulsigaren.

Adam is niet alleen kleermaker, hij fotografeert ook zijn vrouwelijke klanten. Hij blaast zijn sigarenrook over de natte afbeeldingen voor hij ze in de bak met fixeer doopt. Een erg bezielend beeld…

Schulze: Dat beeld heb ik aan de filosoof Hans Blumenberg te danken. Blumenberg schreef dat hij bij de schepping van de wereld altijd aan een donkere kamer moest denken. Zijn vader was fotograaf. Dat was een mooi begin voor mijn roman. Het beeld van de fotograferende kleermaker verbond ik met de mythe van Adam en Eva.

Het gevaar van zo’n Bijbels thema is dat je al lezend voortdurend attributen vindt die je in je verhaal kunt integreren. Maar achteraf heb ik heel wat vondsten weer weggelaten. Het mocht er niet te dik op liggen.

Het ligt voor de hand om in dat Bijbelse kader het paradijs met het Oosten gelijk te schakelen, maar zo simpel is het niet…

Schulze: Elk personage ziet het anders, maar het paradijs is nog het meest terug te vinden in de woorden van Evelyn, die aan het slot zegt dat het toch absurd zou zijn als alles altijd bij het oude zou blijven. De grote hoop die Evelyn in 1988-1989 met de val van de Muur en het einde van de Koude Oorlog verbindt, is dat er iets nieuws zou ontstaan, een principiële verbetering die alle slechte ervaringen tot nog toe zou tegenspreken.

Misschien was die hoop, die ikzelf ook koesterde, overdreven. Ik dacht dat de middelen die tot dusver aan bewapening besteed werden, nu voor andere en juistere dingen gebruikt zouden kunnen worden. We zouden armoede, ziekte, achterstand, gebrek aan vorming en de gevaren van de klimaatverandering globaal kunnen bestrijden.

Voor mij zijn 1989 en 1990 de jaren van de gemiste kansen. Overal speelt het geld een steeds grotere rol, in het gezondheidswezen evenzeer als in het onderwijs. In Duitsland is een systeem van twee klassen ontstaan dat begin jaren negentig nog ondenkbaar was. Alle levensdomeinen zijn onderworpen aan het dictaat van de economie, van de privatisering, van het doelmatigheidsdenken.

Dat proces bedreigt op lange termijn de cohesie van een samenleving. In Berlijn zijn er mensen die geen tramticket kunnen kopen omdat ze het geld nodig hebben voor hun dagelijkse eetrantsoen. Ik ben ervan overtuigd dat de Bondsrepubliek twintig jaar geleden een rechtvaardiger maatschappij was dan nu.

Adam beseft dat hij als kleermaker heeft uitgediend in het Westen. Zijn paradijs lag wel degelijk in het Oosten…

Schulze: Grofweg bekeken is dat zo. Intuïtief voelt Adam aan dat in het Westen zijn rol als absolutistische heerser over zijn vrouwelijke klanten is uitgespeeld. Door naar het Westen te gaan, verliest hij een hele wereld. In de DDR had hij zich door de kwaliteit van zijn werk een onaantastbare positie bedongen. Hij verdient zijn brood niet in het zweet des aanschijns, hij ervaart de kleermakerij als een vorm van lust, van scheppen. Hij maakt vrouwen mooi en begeerlijk.

Adams situatie in de DDR is best comfortabel. Hij heeft een huis, een tuin en – wat in de DDR een groot privilege was – een auto, ook al is zijn Wartburg een rammelkast. Toch mag je niet over het hoofd zien dat Adam een tegenstander van de DDR is. Hij neemt niet eens deel aan de verkiezingen, wat in de DDR als het toppunt van politiek protest gold. Hij heeft een grote innerlijke vrijheid. In mijn roman wilde ik onderzoeken hoe mijn personages de invloed ondergaan van de gebeurtenissen die in de zomer van 1989 aan de val van de Muur voorafgingen.

Adam is bang dat Evelyn de grens zal oversteken en voor altijd zal verdwijnen, en volgt haar naar haar vakantiebestemming aan het Hongaarse Balatonmeer. In de zomer van 1989 kon immers niemand voorspellen dat enkele maanden later de Muur zou vallen en de DDR zo snel met West-Duitsland verenigd zou worden.

Schulze: Het was een merkwaardige tijd. Iedereen vroeg zich af wie de DDR zou verlaten en wie niet. Het aanbreken van het nieuwe theaterseizoen in september 1989 was voor mij een probaat middel om te controleren wie uit mijn milieu op de première present was en wie ontbrak.

Soms was je blij te constateren dat iemand niet kwam opdagen, maar soms was die vreugde ook voorbarig omdat die persoon gewoon ziek was of te laat kwam. Je zag op de première bekenden van wie je aangenomen zou hebben dat ze gevlucht zouden zijn en die toch gebleven waren. Er verdwenen mensen van wie je nooit verwacht zou hebben dat ze weg zouden gaan en die je nooit meer terugzag.

Ik had me in de zomer van 1989 ook niet kunnen voorstellen dat de DDR zo snel door de knieën zou gaan. Natuurlijk, toen de Hongaren de grens naar Oostenrijk openden, was er feitelijk een gat in de Muur. Maar wij dachten dat de Muur nog heel sterk was.

Wanneer had u het gevoel dat de DDR begon te kapseizen?

Schulze: Dat heeft lang geduurd. Zelfs in september 1989 hadden we niet het gevoel dat er iets fundamenteels aan het veranderen was in de DDR, ook al hadden de Polen al een Solidarnoscregering, ook al was het democratiseringsproces bij de Hongaren al volop aan de gang, ook al was het duidelijk dat er een conflict bestond tussen de DDR van Erich Honecker en de Sovjet-Unie van Mikhail Gorbatsjov.

Er gebeurden allerlei onverwachte dingen, maar ik heb niet voorzien dat het systeem zo snel zou imploderen. Eigenlijk dacht ik toen nog dat ik tot mijn levenseinde in de oude Oost-Westcategorieën zou denken. Ik ervoer wel dat het DDR-regime steeds meer in het defensief raakte en dat de partijleiding gedwongen werd om ons steeds meer manoeuvreerruimte toe te staan.

Maar zelfs onze protesten verliepen gedisciplineerd. Wat deden de Polen? Ze staakten. Wat deden wij Oost-Duitsers? We werkten braaf tot 17.00 uur en tegen 18.00 uur gingen we in Leipzig demonstreren. De volgende dag togen we weer netjes naar het werk. Geen wonder dat de Polen nog altijd het gevoel hebben dat zij de kastanjes uit het vuur hebben gehaald en dat wij, Oost-Duitsers, met de val van de Berlijnse Muur de mediashow gestolen hebben.

Piet De Moor

Partner Content