Lukas De Vos

De Vrouw in de Koelkast: ultieme zoektocht naar de kern van het kwaad

Lukas De Vos Europakenner

Gunnar Staalesen, uiteraard bekend van de tv-verfilming van zijn hoofdpersonage Varg Veum, heeft op kundige wijze een handboek over Noorwegens zielepoten en hun omgeving geschreven die zijn gelijke niet kent.

Gunnar Staalesen, De Vrouw in de Koelkast. Antwerpen, Manteau/Standaard 1996, 245 blz.

U dacht dat Noorse schrijvers het dieptepunt van zwaarmoedigheid bereikt hadden met En Eeuwig Zingen de Bossen of met de koldereske boerendansen in muts en kleurrijke pofbroek op 17 mei, de nationale feestdag ? U dwaalt. Het kan erger, veel erger. En het is nog goed ook. Gunnar Staalesen, uiteraard bekend van de tv-verfilming van zijn hoofdpersonage Varg Veum (met zo’n naam moet je wel in een depressie raken), heeft op kundige wijze een handboek over Noorwegens zielepoten en hun omgeving geschreven die zijn gelijke niet kent in de annalen van de Nobelprijs voor letterkunde.

Ik had eerst nog Het Uur van de Wolf gelezen – uiteraard, want zo’n titel appeleert aan Ivo Michiels (Een Vrouw tussen Hond en Wolf), en wie de pedante en volstrekt overbodige inleiding van Annemarie Smit heeft bekeken (in elk van de vertaalde boeken zo goed als dezelfde) schudt somber en bedachtzaam het hoofd – want “varg” is het oude woord voor “wolf”. Knap doorzichtig dus.

Maar wat een kracht zit er in de natuurbeschrijvingen, in het vale kleurenpalet, in de verpletterende nietsheid van zee, rots en argeloze mens. De mens is een zucht, niets meer, niets minder. En Varg Veum is er het epiteton van. Wat overkomt die aan de grond gesukkelde privédetektive toch uit de meest Antwerpse aller Noorse steden: Bergen ? Hij raakt verwikkeld in een opdracht die hij, naar gewoonte, liever niet wou aannemen, maar tegen vrouwen kan hij niet op, niet tegen zijn buitenechtelijk lief Solveig, niet tegen zijn aan lager wal geraakte, geblutste, verkrachte maar ontnuchterend vinnige aanhoudster Elza, niet tegen de radeloos mokkende dame die hem de opdracht geeft haar zoon Arne Samuelsen terug te vinden.

Het pakt allemaal naargeestig uit. Hij wil Solveig niet opgeven, maar zij wil het uiteindelijk op “goede vrienden” houden. Het geweeklaag en zelfmedelijden zinderen dramatisch mee. Hij wil Vera op afstand houden, tot ze in bed belanden, en blijft haar geestelijk (niet lichamelijk, laten we wel wezen) afwijzen uit onbestemde trouw aan Solveig. Hij zal Theodora Samuelsen over een weerzinwekkende ontdekking inlichten, hoewel zij de laatste is die hem nog wil zien.

Tot zover lijkt het op een Shakespeariaans drama. Maar de kracht van Staalesens bendaring is dat hij meteen de Noorse samenleving fileert. Onder de puriteinse lutheranen lurkt een geniepig wezen, dat uit is op zelfbevrediging en wansmaak. Gokkers en afpersers zijn ze, schijnheiligen en aamborstigen. Voor die barse eenzelvigheid is een goede reden: elke Noor is een Vidkun Quisling, hij verhult zijn diepste verlangens, hij conformeert zich, hij verdraagt het licht niet – en daar helpen het zwarte water, de giftige baai, de nare nachten, de koude slagregen, de vuile smeltende sneeuw, de karige huisinrichting, de oneetbare lunch, het fletse bier en de veel te dure aquavit geen klein beetje bij. Beklemming is endemisch. Als Veum in zijn eigen huis in de badkamer door snoodaards gebarrikadeerd wordt, is de diepe wanhoop zijn metgezel: hij droogt zich nog af met een “donkerbruine handdoek”, tracht de deur in te beuken “met als enig gevolg dat mijn schouder pijn deed”, schopt ertegen, “met hetzelfde resultaat maar nu in mijn voet” (waar anders ?), roept door de verluchting om hulp want zijn tandenborstel is te dik om tussen de spanten te wringen, roept zelfs zijn kamernummer “voor het geval iemand het zou horen, maar het enige antwoord dat ik kreeg, was de spoeling van een toilet op de verdieping boven me”. En dat is nog de zachtaardigste kwelling.

Komisch, als het niet zo gruwelijk slecht zou uitpakken. Vrouwen worden vermoord, hijzelf ontvoerd, gekleineerd door de politie, bedrogen door de onderwereld, afgeserveerd door hotelpersoneel en zijn vrouwen. Hoe bitter kan het leven zijn ?

En dan nog in Stavanger, het nieuwe Gomorra, nu de buitengaatse olie-industrie de betere lichtekooien weglokt uit Oslo naar waar al die jonge mannen zitten die een weekje van hun boorplatform naar het vasteland worden overgevlogen, onbesuisd, onervaren, dorstig, de zakken vol poen, en een jeukend pak in de broek. De verdwijning van oliewerker Arne Samuelsen werpt een schril licht op het doordeweekse gezin in Noorwegen, waar verbittering, vervreemding, haat, en verborgen geheimen de toon aangeven. Waar is de dochter van Theodora, wat heeft haar man zaliger uitgevreten ? Voor een brave ziel als Arne, die elke week op de oever contact houdt met zijn moeder, is stilzwijgen een dodelijke cocktail.

Staalesen speelt alle vergezochte en dus geloofwaardige kontrasten uit: zelfbewuste hoeren tegen Russisch apatische gangsters, schijngelovigen tegen politiek correcten, omkoopbare politiemensen tegen brute bazen, de puriteinse tempel naast het herenhuis dat gokspel aan onkuisheid koppelt – is er eigenlijk nog één niet-corrupte Noor op Varg Veum na ? En die Noren spreken elk hun eigen bargoens, want er is geen echte standaardtaal in het Noors (ja, Nieuwnoors en klassiek Noors, maar wie spreekt dat, behalve geflipte pseudo’s, en geslachtsloze onderzoekers ? Zeker Veum niet, die zijn hels dialect uit BaaRRgen (met reuteldende huig-r) uit de duizend andere herkent.

Geen eenheid in de taal, geen eenheid in de politiek, geen eenheid in de mens. Noorwegen is een asiel van zwakzinnige nymfomanen en myope geestesverlepten, als je Staalesen mag geloven – en Veum doet daar in in zijn onaardse koppigheid geen afbreuk aan. Wie dacht dat de tv-reeks Occupied het summum van tweeslachtige onbeslistheid toont, moet dringend Staalesen herlezen. En de receptionisten zijn hun ezelsdracht. Maar zoals de samenleving, of juist daardoor, versmelten ook de elementen in Staalesens milieuschets. Lucht en water gaan in elkaar op, even droevig, even onpeilbaar. Niet meer af te meten: “De mist hulde de stad in een sluier van barmhartigheid. Het contrast tussen de oude bebouwing en de nieuwe betonblokken vervaagde. Het lage stadsprofiel werd duidelijker – omdat het meer profiel werd dan landschap. En daarboven was de lucht”. Niet zoals in Bergen, waar het altijd regent in de kleurrijke haven, maar de bergen het perk afpalen. In Stavanger “zag je in de verte alleen de rafelige rand van de bergen in het oosten en hing de grauwe lucht slap tussen de hoogste gebouwen, als de buik van een uitgemergelde straathond”.

Stavanger houdt het midden tussen de ontbinding van de wereld in de godenschemeting, de Ragnarök, en de oersoep uit de Edda waarin de reus Ymir ontstond uit het water dat smolt toen een geit de ijsvlakte likte. IJs en vocht, het definieert het handelen, maar ook het zijn van de mens, en Staalesen is daar de meest verderfelijke, droefgeestige kronikeur van. Varg Veum is dan niet meer dan de simpele Baldur, die niet kan voorkomen dat de goden rond Odin en Thor alsnog zullen sneven in de eindtijd. Ook in Staalesens wereld is alleen het sterven essentieel, innerlijk, of letterlijk. Staalesen is de moderne versie van Spenglers Ondergang van het Avondland. In goeie puriteinse traditie was dit voorbestemd, het fatale ligt al ingebed in het bestaan zelf. Leven is doodgaan, handelen is uitstellen. De doemprofeet is Varg Veum. Geluk is illusie, pijn de bloedsomloop. Cynisme is de drijfveer.

Het meest ontstellende zinnebeeld van die levensleer is het lijk van een vrouw in de koelkast van Arne. Ongelooflijk dat niemand dat eerder gezien heeft, al is de kamer al tot driemaal toe aan een grondig onderzoek onderworpen. Dat stukje fatum heeft een verteller natuurlijk nodig om zijn wereld geloofwaardig te kunnen maken, bedrieglijk tegenover de lezer, maar daarom niet minder belerend. Want het lijk heeft geen hoofd meer, is op maat versneden om in de koelkast te passen. Het is niet het enige lijk dat de volstrekt amorele, hebberige wereld van de olie-industrie achterlaat.

Met wat slechte wil kun je er een pleidooi in zien om de oude, behoudsgezinde waarden van de gesloten boerenmaatschappij te bewaren. Maar Staalesen weet natuurlijk beter, en hij plaatst het geheel in een stoere omgeving van ontluikende digitalisering (een geperforeerde sleutelkaart voor een hotelkamer is al een verderfelijke vooruitgang). Net die niet af te remmen convulsies van een samenleving die tot metamorfose gedwongen wordt door de vaart der volkeren (en vooral der kapitalisten) maken het hele boek dubbelzinnig. Want je kunt er evengoed een traktaat in lezen van puur marxistische aard. Het individu is niets, alleen goed genoeg om het systeem te bewaren. Dat gaat gepaard met ontembaar machtsmisbruik, onderdrukking van persoonlijke gevoelens, en kneedbaarheid van gedrag. Noorwegen als proto-stalinistische staat. Wat rest is herinnering, legende, trollen. Zo’n trol is Varg Veum. Te goed voor de mensen, te hard voor zichzelf, te moeilijk inpasbaar voor de bazen. Of ze nu uit de industrie, de maffia, de kerk of de politiek komen. De vijfde ruiter.

De Vrouw in de Koelkast is een dantesk verhaal. De ultieme zoektocht naar de kern van het kwaad, zoals in de Divina Commedia. Lucifer ligt in de diepste hellekring ingevroren in het ijs. Als er ook voor de hel een voorgeborchte bestaat, dan is het de wereld van Staalesen: smeltend ijs, potsierlijke houdingen, bedriegers, moordenaars en uitzuigers in een afschuwelijk matrijs van zelfvernietiging. Het is een rechtlijnig verhaal, eigenlijk waren hoofdstukken overbodig: één geut weerzin en wanhoop over het dier dat mens heet.

Als Varg Veum inderdaad “ongewenste vreemdeling”, uitgestotene, betekent, dan is het de leidsman van Dante in de Hel: Vergilius. Want het kwaad zit niet in de overmacht en de gruwel. Maar in de aanpassing. In het wegteren. In de dodende onverschilligheid. “Ik keek naar buiten. Het was nog steeds druk bij de drankwinkel. Het zag er vreemd en alledaags uit, naar binnen gaan, weer naar buiten komen, een fles drank meenemen, naar huis, naar een grauw en alledaags bestaan, waar het morsen van koffie op het tafelkleed de meest dramatische gebeurtenis was”. Dan houdt alle contact op. En steek je op straat je fles in een bruine zak. Verborgen maar herkenbaarder dan ooit voor de andere lemmingen die de mensen zijn. Staalesen is de laatste kontaktdoos om die stroomstoot door te geven.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content