De meester van Margarita

© GF

Het Kwalijke Geheugen van Marc Peirs: een veelbelovend debuut, intelligent, niet pedant. Mooi opgebouwd, geen losse eindjes. Kloeke karakters, met nuttige grote gebreken en “nachtelijke demonen”. En vooral: een bijna melancholisch eerbetoon aan de doordeweekse sloeber en het betoverend landschap.

Marc Peirs, Het Kwalijke Geheugen. Antwerpen, Manteau 2016, 303 blz.

Ik heb nogal wat schroom en onzekerheid om aan een bespreking van Marc Peirs’ debuut te beginnen. Ik heb daar twee redenen voor. Het is hoogst ongewoon dat een uitgeverij een debuut meteen als reeks lanceert, met een – uiteraard – “eigenzinnige” commissaris, i.c. Viktor Vansina. Ze gaat er dan van uit dat in het kielzog van Toni Coppers de beeldmedia staan te dringen om er een TV-serie uit te distilleren. Hoog spel, dat de schrijver meer last en druk dan rust bezorgt. De tweede reden is persoonlijk. Peirs is lang mijn Collega bij de VRT-Nieuwsdienst geweest, en de personages die hij opvoert vertekenen mijn beeld. Ik ken ze, ik herken ze, met hun tics en hun hebbelijkheden. Van Jos Bouveroux tot Herman Decroo. Bespreken is meespreken.

En toch ga ik het doen, omdat Peirs voor een eersteling wel een ongelijk stilistisch werkstuk heeft afgeleverd, maar zich allesbehalve een boek- en muziekheidene toont, en bovenal: Peirs is een meester van de setting. Zijn haat-liefdeverhouding met de geborneerdheid van het platteland, maar tegelijk zijn mateloze vertedering voor de Vlaamse Ardennen kluisteren hem aan een onoplosbaar dilemma: de schoonheid van het winterlandschap tegen de verlokking van stedelijke veelzijdigheid. Hij vertaalt dat voorbeeldig in de meest verdachte dader van vier schijnbaar ongerelateerde moorden, een regionale journalist (Bart Vanneste) behept met een verleden dat hem terneerdrukt als Sixteen Tons (om maar meteen in de popcultuur te duiken die een belangrijk verwijzingsinstrument vormt in de roman).

Ik ben minder onder de indruk van het speurdersteam, dat voorspelbaar politiek correkt is: een homo, een allochtoon, een gescheiden vrouw, een plaatselijke rechercheur. Al evenmin van de typische bordkartonnen figuren als de handenwringende burgemeester Reyntjens, de gefrustreerde stadsdame Ilse Lambrecht, de irritante substituut Pilate, korpschef Verzeele die net voor zijn pensioen staat, of de nijdige onderzoeksrechter De Roo. Maar goed, getypecaste bijrollen vormen de humus voor sterke personages. Peirs voelt zich wel wat ongemakkelijk als hij liefdesrelaties (van Vansina met Lydia), vriendschapsbanden (Lut en Lydia), en vooral de warmte voor kinderen (hij voert zijn eigen kinderen Laura en Mauro ten tonele) gaat beschrijven. Het is moeilijk balanceren tussen meligheid en houterigheid (in de dialogen vooral, en met name in het gebruik van “U”).

Veel krachtiger wordt Peirs als hij meer nadrukkelijke (on)deugden mag ontwikkelen. Jeugdtrauma’s, overspel, nuchtere zakelijkheid, norsheid, godsdienstwaan, boerenbeslotenheid. Hij heeft daartoe een bijzonder gepaste leidraad genomen: De Meester en Margarita van Michail Boelgakov. Hints die de moordenaar geeft komen uit een populaire versie van Boelgakov. Sympathy for the Devil van de Rolling Stones. Want zoals elke getormenteerde seriemoordenaar wil hij eigenlijk doorzien, begrepen en gepakt worden.

De eerste moord, waarmee het boek opent, geeft al de weg aan: afgesneden vingers leiden naar een raadselachtig briefje dat in wezen de oplossing in zich draagt. De satanische achtergrond is vooral de confrontatie met het eigen zelf, de drang van Faust de kennis van god te verwerven, de doem van familiedwang, de volstrekte eenzaamheid. Peirs roept kunidg en overtuigend die verlatenheid op, in de natuur (drie besneeuwde weken in december vlak voor kerstmis), in de methodes (doorbraken komen er door terloopse opmerkingen, niet door schrander inzicht), innerlijk vooral. Vansina beseft dat als hij de weduwe van de vermoorde politicus Jan Degroof “volslagen eenzaam” opmerkt op de begrafenis. Ze was alleen een speelbal van politiek vertoon (haar man) en van een machtsmens (haar minnaar). Vansina realiseert zich plots zijn eigen gemoedsgesteltenis, hij “voelde zich bijzonder met haar verwant”.

Het is een leidmotief dat het hele verhaal doordesemt. De tirannie van de vader, het onbegrip voor de nestvlucht, de wurggreep van de dorpsroddels, de harteloosheid van de rechtsregels – ze doen Vansina beseffen dat je er altijd en overal alleen voorstaat. Bredero nabauwend, denkt hij op een andere begrafenis, van het wrede koppeltje ‘Bonnie & Clyde’ dat slachtoffer wordt van ‘zaagmoorden’, dat ze misschien een klein hartje hadden. “Wat weten we, wie kennen we? Zelfs bij hun dood kennen we de mens niet”. De mens probeert daarom de sleur te ontvluchten. Hij verengt alles tot de nerveuze activiteit van het ogenblik, de implosie van de routine. Rijkdom, ambitie, regelmaat, ze zijn de vijand van het leven. “‘Fortuin castreert’, jawel, maar burgerlijk gezinsgeluk al evenzeer”. Het culmineert in het besef dat elke mens zijn eigen last moet torsen, en dus slaaf is van zijn levensgang. “De herinnering is een vloek. Een sluipend gif”, zegt Vanneste. “Precies daarom wil ik journalist worden. Die zijn alleen gefocust op het heden, het nu. Ik ben altijd op de loop voor het verleden”. Het Kwalijke Geheugen dus. Dat is maar al te waar, ook voor Vansina.

In een wereld zonder geloof in verlossing en hoop op redding, neemt bedwelming de rol over van de spiritualiteit. Door drank. Door snollen. Door angst. Door overgave. In zo’n omgeving gedijt de verleiding, en dat is net wat Peirs ontleent aan Boelgakov, met name aan het “Lentebal bij Volle Maan” dat Satan (Woland) houdt in het Moskou van de jaren dertig. Een tijd van totale illusieloosheid, waarin leven geen waarde heeft, waarin elk beroep op geestelijke bijstand zich als bedrog uitwijst. De tijd van Stalins grote processen dus, de tijd van het militante atheïsme. Boelgakov zelf had zijn inspiratie gevonden in een nogal decadent feest op de Amerikaanse ambassade, in het Spasohuis. Waar het kruim van de KP uit de bol ging, op Stalin na.

Woland zoekt eerst een gastvrouw, haar voornaam moet Margarita zijn. (Een directe verwijzing naar Margarete in Goethes Faust). Jaap Fischer zong het na: “Ik weet niet wat liefde is. Ik weet alleen dat ik hou van een beeldschone vrouw. Maar ze moet Liesje heten”. Waarop een prinses verschijnt, “ik heet Esmeralda. Maar zeg maar Liesje”. Die bezwering van het onhaalbare door zelfbedrog, zij tekent de onstelpbare angst voor de leegte van elk personage, leegte die weerspiegeld wordt in de onaantastbaarheid van de natuur. Geen mooiere beschrijving dan de “katedraal” van hoogstammige beuken bovenop de Kluisberg. Maar zelfs dan relativeert Peirs zijn bewondering. Met evenveel gemoedelijkheid bekijkt hij de fletse provinciebaan, de “highway to hell” in een releverende droom van Vansina.

Ondanks enkele sprongen in het verloop, is het een ijzersterke plot, knap opgedeeld door hoofdstukjes uit “het toekomstige meesterwerk” van de dader? Of would be dader? Of van Elckerlyck? Dat Het Kwalijke Geheugen heet. Peirs doorgrondt bovendien de gedragingen en denkwijze van de plaatselijke bevolking, hun politieke aanhankelijkheid, hun tekortkomingen, ja hun vlucht voor de verveling bij gebrek aan een bestierende orde. De kerk bijvoorbeeld. In feite biedt zij evenveel troost en teleurstelling als het luxebordeel waar het eerste slachtoffer werkte. De ironie – en ook zelfironie – waarmee Peirs een oecumenische dienst beschrijft, een amalgaam van satanisme, christendom, oosterse godsdiensten, is ronduit dodend. Dat hij ook nog een vroegere vierkanthoeve als bezinningsoord gebruikt in Zegelsem is niet uit de lucht gegrepen. Vlakbij Horebeke, op een heuveltopje, staat een dergelijk centrum dat als Koptisch klooster doorging.

Het sterkste punt van deze misdaadroman is de uitbalancering. Peirs weet veel, maar doseert zijn kennis voorbeeldig. Hij vervalt nergens in belering, hooguit kun je stellen dat hij een slechte gokker is: de roman werd voorgesteld in het Stadhuis van Oudenaarde enkele dagen voor de Ronde van Vlaanderen. Uiteraard laat Peirs de plaatselijke klepper Dries Devenyns winnen. Devenyns kwam niet eens aan de start. Maar je moet aan Caesar geven wat Caesar toekomt. Het verwaarloosde Zuid-Oost-Vlaanderen heeft recht op méér dan één jaarfeest alleen.

De eindredactie moet haar werk wel iets nauwgezetter doen. Zo hangt aan het oecumenisch centrum een bordje met de erediensten “zaterdag 18 uur, zondag 17 uur”. Een halve bladzijde verder kondigt Broeder Ambrosius “met een zweem van trots aan dat de eredienst deze zondagochtend bijzonder zou worden”. Satanische omkering van het kruis? Plotse omkering der polen? Ook de vertaling van de Rolling Stones komt vreselijk stroef over. “Ik ben een man van rijkdom en goeie smaak. Graag wens ik dat u mijn naam raadt. Maar het is u een raadsel wat mijn doel is”. Te beleefd is ook niet goed.

Maar wat zeker te onthouden valt: dit is een veelbelovend debuut. Intelligent, niet pedant. Mooi opgebouwd, geen losse eindjes. Kloeke karakters, met nuttige grote gebreken en “nachtelijke demonen”. En vooral: een bijna melancholisch eerbetoon aan de doordeweekse sloeber en het betoverend landschap. Het is niet kwalijk dat in het geheugen te prenten.

Lukas de Vos

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content