De Kempen van Koen Peeters

Karl van den Broeck stelde afgelopen zaterdag ‘De bloemen’, een bijzondere familieroman van Koen Peeters, voor.

Karl van den Broeck stelde afgelopen zaterdag ‘De bloemen’, een bijzondere familieroman van Koen Peeters, voor.

‘Niets is waar in deze roman. Hij is hooguit zeer losjes geïnspireerd op familieverhalen’, zo waarschuwt Koen Peeters ons aan het einde van zijn nieuwe voortreffelijke boekwerk ‘De bloemen’. Het is maar dat u het weet. Daarom spreek ik vandaag over ‘de verteller’ en niet over ‘Koen Peeters’. Toch een bedenking. Zijn er andere romans dan romans die losjes geïnspireerd zijn op familieverhalen?

‘De bloemen’ is wel degelijk een familiehistorie. De oom van de verteller, Jos, stopt hem een stapel brieven toe van zijn moeder Hortence. Het zijn brieven die ze schreef aan haar zonen toen die in het seminarie van Hoogstraten studeerden, tijdens de oorlog.Zelf runde ze een kruidenierszaak. Haar man, Louis, verkocht eieren in de stad. Eerst met de tram, dan met een eigen bestelwagen. De stad ’trekt’ aan hem en even koestert hij grootse plannen om zelf zakenman te worden, een eigen natie op te starten. Hij wandelt langs de kaaien, voelt de vrijheid van de stad, maar keert elke avond terug naar Gierle, zijn Dorp in de Kempen.

Zijn vrouw Hortence twijfelde nooit. Zelfs toen ze haar man als kind voor het eerst zag dacht ze: “Ik ben hier, ik ben hier wie ik ben. Dit is het midden van het dorp van de wereld.”

De oorlog komt en het landelijke Gierle ontsnapt grotendeels aan de gruwel. Daarna gaat Louis bij een baas werken. Hij en Hortence blijven in Gierle wonen en doven langzaam uit als een kolenvuur. Zoon René wil na zijn studies in het Pastoorsfabriekske in Hoogstraten geen priester worden. René kan spreken. Hij is een redenaar en wordt politicus. Een goeie, godsvruchtige backbencher die zijn streek vertegenwoordigt in Brussel. Politiek was voor hem evenzeer een roeping. Hij verhuist naar Turnhout, de zelfverklaarde hoofdstad van de Kempen, waar zijn zoon – de verteller – opgroeit.

De familie legt een zware last op de schouders van die verteller. Net als zijn grootmoeder Hortence en zijn oom Jos, weet hij dat de doden maar kunnen overleven als hun verhaal minutieus wordt opgeschreven. Dat is zijn opdracht. Hij typt de oude brieven van zijn grootmoeder over en voegt er van alles aan toe. Aantekeningen van een stambewaarder, zeg maar. Hij schrijft het boek, terwijl wij het lezen. Soms lijkt hij zelf even benieuwd al wij naar de afloop.

Ondertussen krijgt hij bezoek van zijn voorvaderen die nonchalant over zijn schouder meelezen. Ook al liggen ze six feet under de zoden. Ze stappen ongevraagd de kamer binnen en slaan een praatje. ‘Ben je nu nog niet klaar? Wanneer is het af?’

En dan is er God. Die is er altijd en overal. In elke paragraaf van de brieven van de diepgelovige Hortence, maar ook op straat wanneer Louis eieren verkoopt. Of in de studeerkamer waar de verteller zijn boek schrijft. Hij verschijnt als een oude bekende. In de Stille Kempen was God er altijd. Vanzelfsprekend. Niet dat het iets uitmaakte.

‘God speelde een beetje vals,’ lezen we. ‘hij was er niet voor de zeer gelukkigen, of voor de zeer ongelukkigen, maar voor alle anderen was hij er wel. Hij was in alle kwetsbare, groeiende of verslijtende lichamen en alleen als er veel lawaai was of als iemand stierf, dan was hij weg (…) ‘We moeten het allemaal zelf doen’, zei Louis,

We moeten het allemaal zelf doen. Maar toch missen we de God waarin onze (voor)ouders geloven. ‘Ik geloof nog altijd in hun geloof,’ zegt de verteller. ‘maar zelf heb ik nooit last of nut ervaren van u, God. Ik heb u nooit persoonlijk ontmoet, denk ik te weten, maar dat kan aan mij liggen. Noem mij een onverschillige moordenaar. Ik heb u, denk ik, ooit ’s domweg omgestoten als een vaas bloemen, baf, scherven en een plasje water op de grond en bloemen in de knop gebroken. En nu sta ik hier bij u. Dit is het laatste gebed van mijn laatste gebeden.’

‘De bloemen’ is een boek dat gaat over het trauma van onze ouders en grootouders. Zij die leefden op het scharnierpunt van de geschiedenis. Dat tussen traditie en moderniteit. Voor en na de oorlog. Zij die het Atomium nog zagen bouwen. Die zich de E3 herinneren als een lint van gele zavel dat zich door de Kempen slingert.

‘De bloemen’ is een heimatroman zonder complexen. En toch is het een universeel boek. Het zou zich evengoed in South-Dakota kunnen afspelen. Of in de Drôme of in Yorkshire. Overal in de westerse wereld werd na de oorlog het platteland ‘ontsloten’. In deze global village is de stad – met zijn verlokkingen, zijn gevaren, zijn kansen en zijn vrijheid – bereikbaar voor iedereen. Het platteland, zeker in België, is een mythe. Het dient enkel als reservaat, als veilige villawijk. Het getemde land. De parking van ’t Stad.

Ach. Mijn kind, schoon kind. Mijn streek, mooie streek.

‘Hoe schoon nog de wereld de zomerse hei
dat is hier op aarde de hemel voor mij.’

Koen Peeters is soms vertederd door De Kempen, maar hij trapt niet in de val van de nostalgicus. Hij spot al evenmin met alles wat ‘van hier’ is. Waarom? Omdat – zoals Bert en Ernie al wisten – de begrippen ‘hier’ en ‘daar’ onderling inwisselbaar zijn. “Om alle lelijkheid te verbergen hangen soms lage wolken over het landschap,” schrijft Peeters ” en de zachte regen maakt het onherkenbaar en raadselachtig, zodat ‘Kempen’ net zo goed kan gelezen worden als elke andere streeknaam.”

De ‘moors’ van Emily Brontë zijn de Kempen van Conscience.

Het motto van ‘De bloemen’ is een citaat van Cesare Pavese: ‘Generaties worden niet ouder. Iedere jongeman uit onverschillig welke tijd en onverschillig welke beschaving heeft altijd dezelfde mogelijkheden.’

Dat citaat moet samen gelezen worden met een ander citaat.: δος μοι που στω και κινω την γην of ‘Dos moi pou sto kai kino tèn gèn’ . Ofwel: ‘Geef me een plaats om te staan en ik til de wereld op.’René vertelt aan zijn moeder dat Archimedes dat gezegd heeft. Zij huldigde een andere – meer bescheiden – levensfilosofie: ‘Zorg dat je later een goed pensioen hebt, dat is vooral belangrijk.’ En ook: ‘Het alledaagse is het goede’en ‘De schoonste deugd is de zelfopoffering. Je moet bidden en altijd bereid zijn om hard te werken.’

Wanneer de verteller later wegloopt uit de zangles omdat hij niet kan zingen, staat hij plots op de Grote Markt van Turnhout: ‘Dit was het midden van de stad van de wereld, nee het midden van de hoofdstad der Kempen.’Het is een echo van de woorden van zijn grootmoeder: ‘Ik ben hier, ik ben hier wie ik ben. Dit is het midden van het dorp van de wereld’. Een mens kan even goed openplooien tot mooi lawaai vanuit Gierle of Turnhout dan vanuit Antwerpen of New York.

‘De bloemen’ is een ode aan mensen die zorgzaam zijn. Aan moeders en vaders. Aan – sommige – pastoors. Aan nonnetjes die joodse vluchtelingen onderdak geven. Dorpelingen die een neergeschoten Engelse piloot opvangen. Kinderen die het verhaal van hun ouders opschrijven. En aan politici. Die de wereld willen veranderen.

Zo is het ook een ode aan de ‘gewone’ politicus, de backbencher die zijn vader was. Laat in het boek beschrijft hij hoe René Peeters in Binche herstelt van de gevolgen van een vechtpartij. Hij is er getuige van de optocht van de Gilles. “Hij begreep dat de politieker zich net zo gedraagt als de Gilles. Een gewoon mens trekt bijzondere kleren aan en neemt een taak op zich op het publieke forum. Ja, politiekers zijn ook grote onhandige reuzen. Maar doordat zij dansen, zal straks de stad, de gemeenschap, zinderen van energie.”

Een gewone mens die bijzondere kleren aantrekt en een taak op zich neemt op het publieke forum. Laat ons daar al eens mee beginnen. Wie weet wie er allemaal meedanst.

Dames en heren. Ik ben een gelukkig man. Ik heb vorige week nog maar eens een voortreffelijke Vlaamse roman gelezen. Dat overkomt me de laatste tijd regelmatig. ‘De bloemen’ van Koen Peeters is een meesterwerk. Ik dank hem daarvoor. Aan het slot schrijft hij: “Het leven begint altijd klein en stil, dan plooit het zich open tot mooi lawaai, een goddelijk spektakel, en dan wordt het weer stil en is het gedaan.”

Zo is het leven, zo is dit boek. Het is een boek dat de verteller – laat me hem toch maar gewoon Koen Peeters noemen – moest schrijven. Beschouw het als uw plicht om het te lezen.

Karl van den Broeck

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content