De imaginaire kosmos van bricoleur Pjeroo Roobjee

Eind augustus verschijnt ‘Mismaakt gouvernement’ van Pjeroo Roobjee. Een portret op zijn Roobjee’s van het enfant terrible en diens nieuwe roman.

Pjeroo Roobjee – Een mismaakt gouvernement – Querido, Amsterdam-Antwerpen – ISBN 978-90-21- 3848-1 – € 19.95

Pjeroo Roobjee is de Lautréamont van de Lage Landen. In de kasseienstad van Vlaanderen, zowel in fragiel figuurlijke zin bekeken als volgens ’t leurbakske van de letterlijke, groeide Roobjee op in een sociaal milieu, waar het rook naar de haard van moeder en de aard van vader, een man met de lucht van lood in de schoenen, afkomstig uit de drukkerij van moedertje Vooruit en van vadertje Anseele, de man van brood en biefstuk voor het volk. Al heeft Pjeroo zich jaren geleden teruggetrokken op de taalgrens, alwaar hij een niet van enige stijl ontbrekende directeurswoning van een verlaten en versleten fabriek bezet, de stad waar Boon, Claus, Minne, Maeterlinck de beste zowel als de slechtste herinneringen aan bewaren, Ganda, voor wie enige notie heeft van geschiedenis, plakt aan elke ademstoot van Pjeroo, geboren en gewassen, bestempeld en bepoteld van de wieg tot het met houtworm bezette kinderbed, als Dirk De Vilder.

Maar verlaten wij thans stapvoets en rechtevoort…

Op de dag van zijn geboorte crashte de Mustang Mk III van James Morgang Harris, piloot van de Royal Air Force, in een veld van Vaalbeek, een goed gelegen gemeente zes kilometer ten zuiden van Leuven. Volgens een ooggetuige werd Harris’ vliegend tuig, op de 7de februari van hetzelfde geboortejaar als de steller van dit hoogstaand literair werkstuk, achtervolgd en beschoten door een Duits gevechtsvliegtuig. Deze gebeurtenis om met een bewijs uit een curieus geheugenhoekje van Google, aan te tonen dat de Tweede Wereldoorlog bij het ter wereld komen van Pjeroo nog niet afgelopen was. Het zou nog enkele maanden duren eer Hitler een doodspil slikte en even later voor de zekerheid zich nog een kogel door zijn bruingebakken brein joeg. Al heeft hij niet bewust de laatste oorlogsmaanden meegemaakt, de waanzin van de oorlog in onze voormalige schone velden en levenslang verminkte steden, heeft zijn sporen en dwarsliggers nagelaten zowel in pen als in penseel van Roobjee.

Hij was een aangenaam causeur…

Roobjee naast Isidore-Lucien Ducasse, zich noemende Comte de Lautréamont, plaatsen, is gevaarlijk. Maar ook logisch. Net als het literair werk van de zelfbenoemde graaf is dat van Roobjee telkens opnieuw weer literatuur van de notenbalken geplukt. Het zingt en swingt, elke alinea is een contrapuntische schepping, dat onze vriend Sebastiaan – niet de spin maar de dirigent, musicus en componist van de Thomaskirche van Leipzig – ten zeerste zou bevallen zijn, ware hij de taal van Van Duysche en Multatuli machtig geweest. De ene herinnering brengt de andere mee. Ze bevruchten elkaar en stoten details af, die zich vermenigvuldigen en vertakken om elkaar onder en boven te kruisen. Wat een moeras lijkt, blijkt een paradijs.

Het onweerde in mijn kiekenskot en boven Gent.

En de zinnen. Laten we het even over de literaire zinnen van de schilderende schrijver Roobjee hebben, getikt op een Gabriele, de zwaarste draagbare schrijfmachine van de firma Adler, gesticht door Heinrich Kleyer uit Frankfurt am Main en handelaar in gasmotoren, fietsen, moto’s, vierwielers en schrijfmachines. Wie schrijft er nog een lange zin? Hoe korter ze zijn, hoe beter, luidt het advies aan elk kind die het lege blad naar zich toetrekt een potlood zoekt en zich aan zijn eerste monosyllaben waagt. Ze dwalen. Roobjee heeft dat advies altijd langs zich heen laten glijden. Korte zinnen vernederen het geheugen dat van de ene kamer naar de andere springt, de overloop vermijdend, zoals een kind in een hinkelpark, met krijt getekend op de openbare weg die wegens de toename van het motorisch verkeer met zijn snelheidsduivels kindonvriendelijk is geworden.

Hij klemde thans zijn kaken op malkander.

Bijzinnen bezingen mekaar tot hoofdzinnen elkaar beminnen. Leestekens staan waar Roobjee ze wil, niet waar de eindredacteur met een met veel zorg en nauwkeurigheid samengestelde Uitgebreide Schrijf- en Spraakleer der Nederlandsche Taal naast zich ze met een vriendelijke wenk maar met een dwingende ondertoon ze graag zou willen zien staan. Pjeroo staat op de vrijheid van de chaos, niet om de contraire uit te hangen maar om door de chaos de natuur in de cultuur te vinden. Uiteraard is een eindredacteur noodzakelijk. Zelfs Claus had er een. De vriendelijkste, mooiste en intelligentste die uitgeverij De Bezige Bij in huis had. Een vrouw voor een man wiens penis zijn pen was. De rol van een eindredacteur, zo dacht ook Louis Paul Boon er over, is die van een verdediger, niet van een aanklager. Als eindredacteurs zich de rol aanmeten van procureurs, de meesterwerken van drieduizend jaar literatuur zouden nooit verschenen zijn.

De dag begon alsof hij reeds opgebezigd was…

De nieuwe roman van Pjeroo Roobjee verschilt in wezen nauwelijks met zijn debuut. Het enige fundamentele verschil met zijn vroegere werk is een met de jaren opgeschoonde ordening van zijn onderbewuste ervaringen, gevist uit de bewuste, gemarineerd in een literair badje. Het aanhouden van een flink leestempo bevordert de spanning van de pezen van de boog en verhoogt ongetwijfeld en voorzeker het genot dat bij momenten tot hilarische hoogte zal stijgen. Wie bovendien met het oor leest, zal zijn vreugde weten groeien als kool en zien kweken als konijnen. Het verhaal is bij Roobjee jamais bijkomstig, maar is enkel nuttig om zijn malcontente gemoed over het gouvernement te luchten. Een gemoed dat met het kweken der schone rimpels richting derde leeftijd een steeds belangrijker wijsgerig, ja, occult stelsel heeft ingenomen.

Na te hebben gezegd wat hij te zeggen had, …

De trouwe lezer zal daarenboven merken, en wie geen trouwe is weet het bij deze, dat Pjeroo’s proza een retrograde weg aflegt. Hoe ouder hij wordt, hoe dieper hij afdaalt in zijn eigen historie. Het lijkt wel of hij met elk boek zich verder en verder van de bewoonde, in een razendsnel tempo changerende wereld, wil verwijderen. De korte inhoud laat geen twijfel bestaan aan de echtheid van deze bewering. Oordeel zelf.

In de hoop te kunnen genezen van een levenslang liefdesverdriet en aan eeuwig weerkerende herinneringen te ontsnappen, beslist Odette Saudemont, goed in de zestig, om uit te wijken naar Zuid-Frankrijk. Daar vindt zij bij een groezelige bouquiniste in de buurt van Béziers tot haar verbazing een Nederlandstalige uitgave van Toergenjevs ‘Eerste liefde’. De ongelukkige Odette herkent het boek ogenblikkelijk. Ze schonk het lang geleden aan haar eerste, enige en zeer gevaarlijke liefde Winnie, haar ‘zoete kaper van klinkende munt en van onozel rinkelende meiskensharten’. Tegen beter weten in begint Odette een zoektocht naar haar kweller, een odyssee langs ontelbare stadjes en gehuchten in de Languedoc.

Om reden van deze feitelijkheden, …

Roobjee’s proza is, kort maar ook weer niet al te kort samengevat, een curieuze melange van waarheid en leugen die leidt naar een imaginaire kosmos dat de bricoleur behoedt voor vallende ziektes van de geest en aangeboden wordt aan de lector benevole omdat wat geschreven is, is geschreven om gelezen te worden en de compositeur nu eenmaal met of tegen zijn wil een sociaal bewogen figuur is met een scherp oog voor de emotionele evolutie van elke mens, met hemzelf als grote en beste voorbeeld. Het veelvuldig gebruik van woorden op hun retour, belgicismen, de klankstructuur van het Gentse dialect, een artificiëel archaïsche taal en het goedaardig vermassacreren van uitspraken van vele mannen van wetenschap en kunst maakt, dat de vergelijking met Lautréamont verantwoord is, maar evenzeer dat Roobjee thuishoort in de stal waar ook Miguel de Cervantes Saavedra, François des Loges de Montcorbier – bijgenaamd François Villon, Jean Ray, Hans Jakob Christoffel von Grimmelshausen en vele andere schelmenschrijvers verblijf hielden, bij leven, en nog houden, in hun onsterfelijke tijd.

Guido Lauwaert

PS De tussentitels zijn geplukt uit de roman.

Pjeroo Roobjee

pseudoniem van Dirk De Vilder – Gent, 7 februari 1945

– Schilder, tekenaar, graficus, acteur, causeur, auteur en zanger

– Student Koninklijke Academie voor Schone Kunsten van Gent en van de voorbereidende afdeling van de Rijksacademie van Amsterdam.

– 1966: Leo J. Krijnprijs voor zijn debuut ‘De nachtschrijver’

– 1984: Eugène Baie-prijs

– 1988: Arkprijs van het Vrije Woord

– 1994: Louis Paul Boonprijs

– 2004: Cultuurprijs Stad Gent

– woont momenteel in Ellezelles (Wallonië) en in Frankrijk.

– vorige uitgave: ‘Naar betere oorden en andere verhalen uit de buitenste duisternis’ – Querido, Amsterdam-Antwerpen

Partner Content