Benno Barnard

De goden uitputten

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard houdt niet van het Stocletpaleis maar wel van geschiedenis: ‘geen geschikter vak om de tijd mee te doden dan een vak vol dode tijd’.

Maandag Mijn oude Hongaarse vriend György kwam op bezoek. Ik ontkurkte de obligate fles. Omdat het kil was, stak ik de haard aan. Twee kerels van middelbare leeftijd bij de open haard, met de noodzakelijke alcohol: het was net een ouderwetse roman, zei György, die geen romans leest. Hij bedoelde waarschijnlijk een roman met veel sfeer, waarin de menselijke natuur niet al te omstandig geanalyseerd wordt. Weldra dansten de vlammen in de wijn (zoals het hoorde in die roman), en de suggestieve gloed paste mooi bij het soort gesprekken dat we voerden. We praatten namelijk over de Vrouw en haar relatie tot de man, in het bijzonder de man van onze leeftijd, en in György’s woorden gloeiden de passies van vroeger, die ooit hoog waren opgelaaid, zonder warmte na. ‘Was will das Weib,’ zuchtte hij ten slotte. We zwegen enige tijd. Roffel was op het kleed voor de haard in slaap gevallen en kreunde dat er dringend schapen bijeengedreven moesten worden. Omdat we ons heimelijk verveelden, met de verveling van mannen die elkaar al decennia kennen en te sentimenteel zijn om op te biechten dat ze elkaar niets meer te vertellen hebben – een verveling die om onduidelijke redenen het beeld van vliegenzwammen in een druipend bos in mij opriep, alsof György en ik giftig, nat, plakkerig en onbeweeglijk waren – besloten we voor het eerst in jaren nog eens een partij schaak te spelen.

Maandagavond Aangezien het salontafeltje te laag was voor het schaakbord, verhuisden we naar de keuken, waar we ons aan de zuid- en noordzijde van de eettafel zetten. Maar hier was geen haard om in te staren. En terwijl we achteloos elkaars rangen uitdunden, lieten we onze blikken met de nodige militaire intensiteit over het slagveld weiden, terwijl we intussen over zijn scheiding en geldzaken kletsten, alsof we op een heuvel zaten die uitstak boven het krijgsgewoel. Soms tuurden we ad fundum in ons glas. Want zonder ons er echt rekenschap van te geven, waren we bang voor de schaamte die we zouden voelen als we per ongeluk in elkaars ogen keken. De blik van de ander: dat was een moeras, daar kon je maar beter uit wegblijven. Zo hadden we het in onze generatie nog geleerd, ook al had geen opvoeder dat idee (of die fobie) ooit onder woorden had gebracht.

Dinsdag Geschiedenis is het vak der dilettanten en ik ben er dan ook heel geschikt voor. Ik had het perfect aan de universiteit kunnen studeren, zonder enige intentie ooit voor een klas vol jonge barbaren te gaan staan. Geen geschikter vak om de tijd mee te doden dan een vak vol dode tijd – die opvatting verkondig ik al dertig jaar.

Woensdag Een oud geslacht is een idiote uitdrukking. Iedere boerenkinkel is afkomstig uit een oud geslacht. Tenzij je natuurlijk gelooft dat sommige mensen afstammen van vissen die veel vroeger aan land zijn gekropen dan andere. Ik heb een fase in mijn leven bereikt waarin ik het heden niet langer als ‘mijn tijd’ ervaar. Deze tijd – met zijn neurotische elektronica, zijn verwarde hiërarchie, zijn verbleekte liberalisme – verveelt me bovenal. Ik word dus oud. Daarom voel ik me als het laatste product van een doodlopend geslacht. De erfgenaam van coelacanten, om zo te zeggen.

Woensdagavond (de haard brandt niet) Christopher, jongen, neem die ouwe lul van een pa van je niet kwalijk dat hij je driftige vitalisme, je stralende ogen en je veertienjarige scherpzinnigheid – dat versgeslepen mes – even vergeten was.

Donderdag Ik reed over de Tervurenlaan in Brussel langs het Palais Stoclet. Treurend stond het in de eindeloze regen. De daken weenden tranen van kopergroen, die langs de grijze muren naar de pui dropen. Geniale friezen, geschilderd door Klimt, klampten zich aan de kamerwanden vast; smaakvolle meubels, ontworpen door Hoffmann, hurkten in zijn binnenste. En een onwelvoeglijke, ja, ketterse gedachte drong zich aan me op, een gedachte die tegen alle goede smaak, tegen alle kunstgeschiedenis indruiste… Jezus, wat een lelijk huis, dacht ik.

Vrijdag ‘Het is echt wel waar dat er een soort inspiratie bestaat,’ zegt mijn collega. ‘En dat je daar zelf niets aan kunt doen, behalve afwachten wat de dag brengt… al helpt vaak ook datgene wat schaakspelers zitvlees noemen: op je achterwerk blijven zitten en de tegenstander (die een fractie beter of slechter staat, dat doet er niet toe) door uitputting ten val brengen.’ Inspiratie is de goden uitputten, maar ik heb volstrekt geen zin in literatuur – ik voel me zelf uitgeput.

Zaterdag Ik bel mijn zus in Utrecht. Mijn wijsvinger tikt de preambule in: 0031… nu rijd ik Nederland binnen… 30… nu bereik ik Utrecht… maar dan neem ik de verkeerde afslag… 251… een onmogelijke eenrichtingsstraat strekt zich voor me uit, maar ik kan niet omkeren… 85.. ik rijd naar mijn vader… dit is wijlen het nummer van mijn vader… bij de laatste twee cijfers slaag ik erin te stoppen en met een dodelijk vermoeid gebaar de telefoon neer te leggen. Wat had ik na 71 moeten zeggen? ‘Dag vader, hoe gaat het daarginds?’

Zondag Mijn criterium voor grote kunst luidt dat grote kunst zonder menselijkheid geen grote kunst is. Iets soortgelijks geldt voor het personeel dat haar bedient. Neem nu de acteur Karel Vingerhoets. Hij is jaren in dienst geweest van het Burgtheater in Wenen, waar hij als een begenadigd vakman gold. Toen hij teruggekeerd was naar de Vlaamse zompen, begon hij in Boechout een klein theater, waar hij bewerkingen van klassieke Vlaamse literatuur bracht. Tijdens een van die voorstellingen – gezeten tussen een zuchtende heer en een dame met een nerveus tikkende parelketting – slaagde ik erin mijn vooroordeel over Felix Timmermans te vergeten. Maar bij alle subsidiërende instanties werd Vingerhoets door jonge doctorandussen in de bevoegde commissies weggehoond: Vlaams! Afschuwelijk! Diezelfde commissies betaalden veel geld voor producties met volkse teksten uit exotische landstreken. Vervolgens ging er een pistool op het toneel af en kreeg Karel tinnitis, heel theatraal, maar hij moest wel stoppen met zijn theater… (Aantekening, waar ga je naar toe?)

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content