De duivel roert zich weer

Benno Barnard over de Joodse oorsprong van de leescultuur en ‘de vliegende kanker van het antisemitisme’.

Woon je ver weg in de heuvels en schuw je al jaren het café in de grote stad, raak je desondanks per e-mail, die uitvinding van Satan persoonlijk, in allerlei debatten verwikkeld. Dit keer betrof het weer eens die duizelingwekkende Levantijnse bibliotheek van paradoxen, geheten De boeken en bijgenaamd de Bijbel.

Dat boekwerk heeft meer dan welk ander boek ook onze schroomvalligheid tegenover tekst gevormd: aan onze leescultuur gaat een veel oudere leescultuur vooraf, die er mede het draagvlak van is. Je zou kunnen beweren, zoals bijvoorbeeld Marek Halter doet in ‘Het judaïsme uitgelegd aan de kinderen van mijn vrienden’, dat de westerse obsessie met het geschreven woord dateert van ongeveer 450 voor het begin van de westerse jaartelling, toen Ezra decreteerde dat de Joden die waren teruggekeerd uit de ballingschap in Babylon niet zozeer een luisterrijke nieuwe tempel nodig hadden, als wel de studie van de tora, van het boek dus, dat daarmee als het ware de rol van de tempel overnam. Niet toevallig is in de latere ballingschap van de Joden in Oost-Europa het woord sjoel ontstaan: de plaats van samenkomst, de synagoge dus, was een school. Je ging er dan ook heen om er te lernen, meer dan om te jubelen.

In elk geval heeft Europa zijn status als een cultuur van de geest niet alleen te danken aan de klassieke oudheid, maar ook en volgens mij allereerst aan het judaïsme – tenslotte hebben de Grieken en Romeinen ons geen boeken nagelaten die tot op vandaag door veel mensen als heilig worden beschouwd. Zelfs de minst ontwikkelde westerling heeft nog wel een nevelig besef dat het geschrevene als dusdanig respect verdient, dat het mogelijk zelfs ‘heilig’ is, al was het maar omdat het hem een heilige schrik inboezemt, bijvoorbeeld in de vorm van een proces-verbaal.

Mijn correspondent nu – zelf met een christelijke inclinatie behept – zette uiteen dat het Oude Testament in ethisch opzicht verwerpelijk was en illustreerde dat aan de hand van allerlei speculaties over de historische Abraham, die een veedief zou zijn geweest, een krijgsheer die zijn vrouw tot seks met machtige mannen dwong als hij daar zijn voordeel mee kon doen; en verder was die hele Joodse circumcisie gewoon een gevolg van Abrahams eigen lichamelijke toestand: hij leed namelijk aan voorhuidvernauwing (fimosis is de medische term), wat natuurlijk niet lekker neukt, en om dat te maskeren moest de hele stam zich maar laten besnijden…

Kortom, mijn geleerde vriend trapte in de val der kleinburgerlijkheid, die de literatuur voor ons spant wanneer zij historische gebeurtenissen als materiaal gebruikt – die val klapt dicht bij de vraag of het wel ‘echt gebeurd’ is.

‘Je doet me denken,’ schreef ik hem, ‘aan de interviewer die Claus beschrijft in een gedicht waarvan ik de titel ben vergeten: de dichter wijst naar de maan en de journalist begint over zijn vinger. Het zal allemaal wel waar zijn wat je beweert, het getuigt allemaal van een imposante geleerdheid – maar in laatste instantie is het toch historisch byzantinisme. Jij hebt het over de vinger, en die zit aan een hand vast, en die hand aan een arm, en die arm aan een lichaam, en dat is een menselijk lichaam, onderhevig aan honger en kou, aan geweld en begeerte, alles tot je dienst. Maar uiteindelijk wijst de vinger aan de hand aan de arm aan dat lichaam naar het licht – het licht van de ethiek in dit geval.’

‘Was Abraham een grand seigneur van een veedief?’ schreef ik verder. ‘Heel boeiend, alleen interesseert de historische Abraham mij maar matig. Mij interesseert des te meer wat de Joodse traditie uiteindelijk van al die troebele oeroverleveringen gemaakt heeft. Het betreft hier een literair personage, en als je die meer dan drieduizend jaar Joodse literatuur bestudeert, inclusief de zich almaar verfijnende interpretatiegeschiedenis, dan zie je datgene wat de nazaten van een mogelijke “historische Abraham” hebben ontwikkeld, namelijk een ethiek die zich zou hechten aan het beste uit de antieke traditie en die zou culmineren in ons geliefkoosde liberaal-humanistische waardenstelsel.’

‘Of anders geformuleerd,’ zo vervolgde ik, ‘het kan mij in fine niet schelen waar de “Joods-christelijke beschaving” vandaan komt, het kan me alleen maar schelen wat zij geworden is: een superieure cultuur met een superieure ethiek, omringd door duistere achterlijkheid.Voilà.’

Nauwelijks was het stof op deze correspondentie neergedaald, of Dries van Agt – die roomse belichaming van geperverteerde westerse ethiek – ging op ieder beschikbaar dak staan schreeuwen dat wij wel met Hamas moesten praten maar niet met Geert Wilders, die dus blijkbaar veel slechter is dan slangengebroed dat Joden vermoorden als hoogste deugd aanprijst. En een week later loog de VRT de kijkers voor dat er in 1948 ‘miljoenen’ Palestijnen waren verjaagd. En daags nadien zei Karel de Gucht ook weer iets verschrikkelijks – het verschrikkelijke school vooral in de formulering, waarbij de Joden dit, en de Joden dat… Ja, in ons katholiek-islamitische volkslichaam metastaseert het antisemitisme als een vliegende kanker.

Bent u tegen Israël? Heel goed, maar dan kunnen wij geen vrienden zijn, ook al bent u ongetwijfeld intelligent genoeg om uw antisemitisme als antizionisme te camoufleren en dom genoeg om het zelf niet meer als Jodenhaat te herkennen. Antisemitisme is de ongrijpbare substantie waarin het Kwaad zich heeft samengetrokken – het is de duivel die zijn mond niet kan houden.

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content