‘De druppel’: onbekende novelle van Willem Elsschot

Het lijmen van Elsschot bleek weinig succesvol bij jeneverstoker Filliers. Elsschot schreef er ‘De druppel’, een onbekende novelle over, aldus Guido Lauwaert.

Gisteren vertelde Serge Snoeck aan Guido Lauwaert over diens bezoek met Elsschot bij Filliers dat eindigde met een Filliers-jenevergedicht bij wijze van reclamestunt. In dit tweede deel onthult Lauwaert het bestaan van ‘De druppel’, een onbekende novelle van Elsschot, die hij opdroeg aan Snoeck na het mislukken van de deal bij Filliers.

Octaaf Filliers was zo gepakt dat hij het salon verliet en even later terugkeerde met zijn vrouw en het hele personeel. Ik moest het nogmaals voorlezen, nu staande op de tafel. Applaus en kreten van bewondering.
‘Het rijmt wel, maar het rammelt’, rees er plots op uit de uitstervende golf van enthousiasme.
‘Hoe, het rammelt?’ zei meneer Filliers. ‘Wat bedoel je, Bertrand?’ En zich tot Elsschot, meneer De Ridder dus, wendend: ‘Mijn neefje. Bertrand. Hij moet altijd moeilijk doen. Veertien jaar! En al zoveel praats.’
‘Uitleggen is moeilijk, nonkel Octaaf. Het is, ja, gewoon, een gevoel.’
‘Met een gevoel doe je geen zaken,’ zei nonkel Octaaf. ‘Ga maar terug naar het magazijn. Die levering voor het stadhuis van Oudenaarde moet vandaag nog de deur uit. Burgemeester Verroken heeft vanochtend gebeld. Zijn zoon trouwt vanavond. Maar de factuur moet op naam staan van de stad, Willy, vergeet dat niet. Een paar kruiken zijn voor het college.’
Een man knikte, waarschijnlijk de boekhouder, en verliet het salon, schoorvoetend gevolgd door de andere aanwezigen, met als laatste mevrouw Filliers, die Bertrand bij het buitengaan een tik tegen het hoofd gaf.


Nadat iedereen weer naar zijn werkplek vertrokken was, zei meneer Filliers, nadat hij de tussendeur naar de burelen gesloten had, dat zijn neefje van poëzie en zeker reclame geen verstand had, maar dat een korting moeilijk zou zijn. De prijs was al scherp. Meneer De Ridder antwoordde dat hij zich geen zorgen hoefde te maken. “Eenmaal met hun kruik aan de kassa betalen zij. En de schuld ligt niet bij u, maar bij de handelaars, die geen gevoel hebben voor poëzie. Zo zullen de kopers het zien. Het beste is, meneer Filliers, niet te reageren op een klacht. Geen antwoord is het beste antwoord. Voor beide partijen.”

Rekening voor Filliers

Meneer De Ridder vroeg of de stoker een dankbriefje wilde schrijven. Zijn neefje zou er zo gelukkig mee zijn. Hij deed het en eenmaal op zak namen wij afscheid. Hij zou een paar bewijsexemplaren waarin het artikel was opgenomen, toegezonden krijgen. Extra exemplaren zou hij kunnen krijgen tegen kostprijs. Op weg naar Gent was het stil. Het leek of meneer De Ridder in slaap was gevallen. Een glimlach om de mond overtuigde mij dat hij niet sliep maar genoot. Aan het Sint-Pietersstation namen wij afscheid. ‘Ik zal meneer Filliers een rekening sturen, verhoogd met auteursrechten, voordrachtrechten, publicatierechten en wat er aan rechten nog meer te vinden zijn. Ik heb wel een paar wetten die ik met naam en nummer kan vermelden. U laat uw tante een brief schrijven waarin zij de publicatie van het artikel bevestigt en de toezending van de bewijsexemplaren. Door een aanval op beide flanken zal hij binnen de acht dagen betalen.

Maar Filliers betaalde niet

Meneer Octaaf Filliers betaalde niet. Een week na verzending van de factuur ontving Boorman, pardon, meneer De Ridder, een aangetekend schrijven met een cheque van honderd frank. In de bijgevoegde brief stond dat er terloops van een vergoeding was gesproken, maar dat hij niets had toegezegd. De hoogte van het bedrag op de cheque vond hij een redelijke vergoeding voor een gedicht waarvan de krukken aan elkaar hingen dankzij de rammelrijmen. Hij verbood bovendien publicatie in Snoecks.

Elsschot offreert Snoeck ‘De druppel’

De volgende dag verscheen meneer De Ridder onverwacht op kantoor. Hij verbaasde zich over de stijl en de hardheid van de brief. “Dat neefje! Hoe heet hij ook weer? Bertrand. Hij is de spelbreker. Dat zie je aan de stijl van de brief. Die rammelt niet. Hij zal het nog ver brengen, daar ben ik zeker van.”
Meneer De Ridder trachtte mijn tante over te halen meneer Filliers te telefoneren. Zij antwoordde dat niets zou baten en dat het schrijven van bepaalde artikels en het verwerven van advertenties zijn departement was.
“Dan ook geen artikel in de Snoecks,” zei meneer De Ridder. “Volgende week ga ik naar Hasselt en loop langs bij Smeets. Die stoken ook jenever. Al kan die lang niet tippen aan die van Bachte-Maria-Leerne, maar een artikel en een advertentie, in welke vorm dan ook, daar gaat het om.” “Goed dat ik gewacht heb om de opname in het volgende nummer te bevestigen,” repliceerde mijn tante.

Artikel en gedicht stak De Ridder op zak en vertrok. Toen ik definitief de zaak van mijn tante had overgenomen kreeg ik een dikke envelop met een brief en een ingebonden boekje.

Antwerpen, 5.5.1946
Geachte heer Snoeck,

Ontvang mijn oprechte felicitaties met uw benoeming als zaakvoerder van Drukkerij-Uitgeverij Snoeck. Ik hoop dat wij in de toekomst kunnen blijven samenwerken. Het zal niet altijd prijs zijn, maar u mag er niet aan twijfelen dat het positieve resultaat veel hoger zal liggen dan het negatieve. En over het negatieve hoeft u zich geen zorgen te maken. Dat is, zoals uw tante terecht opmerkte, mijn departement. Het gebeuren bij de firma Filliers heeft mij echter zo aangegrepen dat ik er een novelle van gemaakt heb. U vindt het in bijlage. Het is het enige exemplaar. Aan u opgedragen, zoals u zal zien vooraan in het boek. Mag ik u vragen het aan niemand te laten lezen. Met hartelijke groeten teken ik, Uw toegenegen A. De Ridder
Een drukkersgast kwam binnen en ik vond pas tegen de avond de tijd om het boekje te bekijken. Op de kaft stond in sierlijke letters ‘De druppel’. De inhoud gaf precies weer wat ik u heb verteld. Maar minder afstandelijk. Met meer humor. De stijl was zo zuiver, zo uitgepuurd.’

Snoeck offreert Lauwaert ‘De druppel’

Meneer Serge, zoals hij door het personeel genoemd werd, zweeg, dacht na en ging toen naar een bureaukast met een kluis, verborgen achter een bataljon dossiers. Hij opende de kluis, haalde een map te voorschijn, ging weer zitten en legde de map voor zich neer. ‘De brief en de novelle,’ zei hij, en schoof de envelop naar me toe. ‘Voor u.’
‘Voor mij? Waar heb ik dat aan verdiend?’
Na mij geruime tijd stilzwijgend te hebben aangekeken, zei hij: ‘Om alles wat u voor meneer De Ridder, voor Willem Elsschot hebt gedaan. En voor Snoecks. Ziet u, meneer Lauwaert. Ik zou het ook aan mijn zonen kunnen nalaten, maar ik denk dat het bij u in betere handen is. U doet er mee wat u wilt.’
Ik was zo geroerd dat ik geen woord kon uitbrengen. Toen ik eindelijk weer wat rust had gevonden, wilde ik iets zeggen.
Een licht opgeheven hand belette mij te spreken. ‘Kanker,’ zei hij op zachte toon en de hand ging zijn richting uit. ‘Een maand, zes maanden, een jaar? Mijn zonen nemen de zaak over.’ Hij keek naar het bureaublad, vouwde zijn handen en liet de duimen tegen elkaar botsen. Gebroken, gestoord, onregelmatig ritme. Hij stond op en zonder afscheid te nemen vertrok hij. Ik nam de envelop en verdween. Hij stierf in 1997. Hij heeft nog lang geleefd met zijn kanker. Was het een zegen of een vloek? Kanker is naast een vuile ook een smerige ziekte. Ik heb het de zonen nooit durven vragen.

De weken en maanden na onze laatste ontmoeting heb ik nog enkele artikels over Elsschot voor Het Parool geschreven. Nadien werden ze uitgegeven door Bas Lubberhuizen, onder de titel ‘Villa Elsschot’. Het was het eerste boekje van Bas. Ik ben hem nog steeds dankbaar. Hij ligt me na aan het hart. Maar ook Thijs Wierema, de beroemde Elsschotverzamelaar. Hij spoorde Bas aan de artikels te bundelen.

De kluis van Lauwaert

Wat er met de envelop met inhoud zal gebeuren? Ik weet het niet. Hij ligt veilig en wel in een kluis. Samen met nog een paar andere hoogst persoonlijke zaken. Wanneer ik voel dat ik ga sterven, ik besef dat mijn geheugen al te grote gaten zal gaan vertonen, zal ik het ergens te vinden leggen. Misschien is het beter dat het nooit gevonden wordt. Want het was niet de bedoeling dat het ooit uitgegeven werd. Ik denk nog vaak aan de envelop met de brief en het boekje. Jaarlijks, kort voor de nieuwe Snoecks verschijnt, haal ik de envelop uit de kluis en lees ‘De druppel’. Walter heeft tot ver in de tachtig advertenties voor Snoecks binnengehaald. Zijn naam stond in minuscule letters onderaan de titelpagina van het jaarboek. Telkens, naar het einde toe van de korte novelle, komt een liedje naderbij. Op kousenvoeten. Het laat mij de rest van de dag niet meer los. Het komt onverwacht opduiken, bij nacht. Het maakt mij wakker, zoals vorige nacht. Ik ben om 4 uur uit bed gekropen, heb een kop thee gezet, nog een kop, een derde, en heb dit verhaal geschreven. Terwijl het liedje op de achtergrond blijft spelen. Het is een Iers liedje. Vrolijk, maar tegelijk een verzetslied. En een liedjeslied. Mijn vader zong het altijd. Rechtopstaand. We wisten daardoor dat hij in opperbeste stemming was. En dat we hem alles mochten vragen.

When going the road to sweet Athy, Hurroo! Hurroo! When going the road te sweet Athy, A stick in my hand and a drop in my eye, A doleful damsel I heard cry Johnny I hardly knew you

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content