Benno Barnard

Broeder ezel

Benno Barnard Lees hier de columns van de Nederlandse dichter en essayist Benno Barnard.

Benno Barnard heeft bijzondere sympathie voor de ‘Slutwalk’ van afgelopen zondag, ook al vertoefde hij dan in de Haagse salons.

Zondag
Poëzie voorlezen in Den Haag. Een herenhuis tegenover een herfstig park. De plafonds druipen van het stucwerk; de muren kreunen onder de schilderijen. Beschaafd geklets over de dichtkunst. Verwarring die in diepste zin verwarring over mijn eigen identiteit is. Ik boots de door mijn moeder aangeleerde vormen na; mijn stembuiging is voorbeeldig, ik groet de dames met een hoffelijke hoofdknik; in de hoge kamer converseert men over Eliot en Apollinaire, over Nijhoff en Barnard. Die laatste is een landjonker, verdwaald in een salon, geurend naar mest, beschaafd maar boers, elegant maar grof; wie goed luistert hoort in de verte zijn hond blaffen. Een dame van 91 vraagt of ik geen gedicht over de dood wil voorlezen. Ik bijt in de sappige vrucht van vierhonderd jaar protestantse beschaving; het blijkt een wassen nabootsing. Na gedane arbeid zit ik met mijn beminnelijke gastvrouw in de achtertuin. De milde zon stooft ons. Ik vraag om oude jenever. ‘Kom maar lekker even tot jezelf,’ zegt haar prettige stem van bij het drankenkabinet. ‘Ja,’ zeg ik. ‘Wie dat ook moge zijn.’

Maandag Een vriend schrijft me dat hij pas als volwassene zijn afstandelijke moeder is gaan kussen – het was alsof hij een stijve theemuts omhelsde. Onvermijdelijk dacht ik aan mijn eigen moeder, die alweer zestien jaar dood is. Hoewel damesachtig opgevoed en inzake omgangsvormen haar eigen naglans van de vooroorlogse wereld, was ze van een grote warmte. Lezende wat mijn vriend schreef over zijn nog altijd doorlevende, stokoude demente moeder, hoor ik haar stem weer: ‘Kom hier, jongen, ik wil je gewoon een kus geven.’Zoete mezzosopraan! Toen ik een puber was, geneerde mij dat soms, maar later heb ik dat steeds brozere vrouwtje nog vaak opgetild.

Dinsdag Mijn vader ben ik pas de laatste jaren gaan kussen, maar dat had geloof ik meer met code te maken, mannen gaven elkaar altijd een hand, en de Latijnse kus is in het noorden een recent verschijnsel. Intussen vraag ik me af of lichamelijke reserve iets met milieu te maken heeft. Lichamelijkheid als cultuurvorm? Onlichamelijkheid als een uiting van no nonsense en tijdgebrek, want er moet gewerkt worden?

Woensdag Een nieuw verschijnsel in onze betoverende samenleving: de zogenaamde ‘Slutwalk’. Vrouwen demonstreren voor het recht er uitdagend bij te lopen zonder dat de maatschappij welk seksueel geweld dan ook, fysiek of verbaal, jegens mijn aldus geklede zusters vergoelijkt. Ik sympathiseer met hen. De omzetting van de aldus gewekte bronst in aanranding is de weerzinwekkendste neiging van mijn sekse (moord heeft soms wel iets). Ja, ik sympathiseer – en ik erger me dood. Veel van deze zusters schijnen de regels van het oudste spel ter wereld nog altijd niet te kennen. Of kennen die wel maar staan erop hun slechte smaak te demonstreren. Ze pronken niet met hun troeven maar dagen uit met seksuele signalen. ‘Wees niet subtiel!’ zo luidt hun boodschap. In Amerika heb ik ooit een veld vol smachtende vuurvliegjes gezien, die in de zomeravondschemering met hun lichtjes knipperden: ‘Bevrucht mij!’ riepen ze met tienduizenden tegelijk. Ach, vormden mijn zusters maar een stoet van waaiende haren, kokette hakken, duizelingwekkende en toch kuise decolletés… Dit slettenuniform is evengoed een hoofddoek.

Donderdag Wat zouden mijn ouders van die slettenparade gevonden hebben? Dat seks uitsluitend iets voor in bed is en erotiek ook iets voor op straat – denk ik. Mijn ouders waren gelukkig en niet onpassioneel getrouwd (dat laatste weet ik uit de dagboeken van mijn vader, en ook wel uit enkele opmerkingen) en op hun manier behoorlijk geëmancipeerd. Zo waren ze lid van de Nederlandse Vereniging voor Seksuele Hervorming (ook seks kreeg in Nederland zijn reformatie), ze waarschuwden mijn zus en mij tegen homofobie, een woord dat nog niet bestond, et cetera. En tegelijk waren ze kuis, monogaam, tegen seksueel vertoon, en dus niet erg geestdriftig over mijn tamelijk wilde escapades, waarvan ik dan nog de helft voor hen verborgen hield, en zielsgelukkig toen ik met een beeldschoon maar serieus Amerikaans meisje thuiskwam. (Mijn vader becommentarieerde altijd wel het uiterlijk van de vriendinnen die hij te zien kreeg en begreep mijn smaak… rare kameraadschappelijkheid.)

Vrijdag Broeder ezel, zei de heilige Franciscus van het lichaam. Mijn vader, een volgeling van Christus en niet van Plato, huldigde een andere opvatting, die hij aldus verwoordde: ‘Het christendom is niet voor niks de godsdienst van de incarnatie.’

Zaterdag Ook mijn moeder was dementerende toen ze stierf, net zoals de moeder van mijn vriend. Die dementie was als de mist die ik gisteravond boven het dal van de Dijle zag opstijgen tot ongeveer de hoogte van een mens. Zo ook was mijn perspectief als het ware dat van een man op een heuvel. Haar dood was een wilsbesluit, maar niet op de wijze van de moderne zelfbeschikker. Ze wilde niet meer leven omdat ze ongelukkig was en ze was ongelukkig omdat ze ons tot last meende te zijn, terwijl ze zichzelf tot last was. Ze stierf als de oude Japanner die de berg beklimt en daar op de dood wacht. Mijn zus kwam de kamer binnen op het moment dat haar ogen braken. De gedachte dat ik er niet bij was, dat ik mij op dat ogenblik over iets vreselijks belangrijks in het buitenland boog – nog altijd is dat voor mij de schoftendaad van een onschuldige. Vergeef me, lezer, mijn openhartigheid.


Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content