Barbara Reynolds – Dante. De dichter, de denker, de mens

Barbara Reynolds’ Dante. De dichter, de denker, de mens is een cursusmatige studie die alle kanten opgaat. En dat is jammer, want Dante (hardop) lezen blijft een festijn.

Barbara Reynolds – Dante. De dichter, de denker, de mens
Vertaald door Rob Hartmans
Uitgeverij: Ambo/Amsterdam, 2009
Aantal pagina’s: 547
ISBN: 9789026321658

Natuurlijk was Dante (1265-1321), de schepper van de Divina Commedia, een kind van zijn tijd. Maar juist door het schrijven van de Goddelijke Komedie, die de actualiteit opzoog als een spons, demonstreerde de Florentijn hoe hij zijn tijdperk politiek, maatschappelijk en intellectueel had overstegen.

Het was in Dantes tijd niet vanzelfsprekend om de scheiding van kerk en staat te bepleiten, om op te komen voor de verankering van het recht als voornaamste basis van maatschappelijke ordening, laat staan om tirannieke heersers en op wereldlijke macht beluste pausen te verbannen naar de hel, ook al was die nog zo fictief. Maar leven en werk van Dante zijn een onafgebroken pleidooi voor zo’n nieuwe staatsinrichting.

Dante koesterde een religieuze verering voor de idee van het recht. In de politiek was hij een voorstander van het seculiere gezag, dat voor de schrijver belichaamd werd in de persoon van een keizer (Hendrik VII) die, gebonden door dat recht, over heel Europa zou regeren om zo het geluk van de mensen te bevorderen.

Maar om die nieuwe ideeën in te kleden, maakte Dante in zijn Commedia gebruik van beelden die al lang bestonden en die iedereen in zijn tijd begreep. In de omgang met die tradities was Dante echter bijzonder onconventioneel.

In Dantes Paradijs wordt ook gehaat, en zelfs in de Hel bestaat de liefde. Dat was nieuw, en modern. Dat was een bewijs van Dantes ondogmatische manier van denken en een getuigenis van zijn authentieke gevoelens die meer dan eens in conflict kwamen met zijn godsdienstige overtuigingen.

In zijn essay Dante, de onontkoombare (2006), heeft de Albanese schrijver en Dantebewonderaar Ismail Kadare terecht opgemerkt dat de drie delen van Dantes gedicht – Hel, Louteringsberg en Paradijs – de drie ‘staten’ zijn waarin wij allemaal simultaan verkeren, altijd en overal.

Dante is vaak toornig en onverzoenlijk, dat blijkt ook uit zijn oeuvre. Als hij een diplomaat was geweest, had hij zijn Commedia nooit kunnen schrijven. Zijn impulsiviteit was ook een onvervreemdbaar deel van zijn artistieke temperament. Hij was opvliegend en choleriek, maar ook rechtvaardig, gevoelig en ontvankelijk voor het menselijke streven naar geluk.

Zijn religiositeit lag in het verlengde van zijn nieuwsgierigheid. Hij was ervan overtuigd dat het gebruik van de rede en het zoeken naar de waarheid bronnen van grote vreugde zijn. Centraal staat zijn geloof in de vrije wil, die voor Dante de essentie is van het menselijk bestaan.

In de 16e zang van de Louteringsberg verwerpt de Florentijn het denkbeeld dat alles in de sterren geschreven staat. De treurige consequentie van het determinisme zou er dan volgens Dante zo uitzien:

U zou niet blij zijn om een goede daad,
En ook het kwade zou niet zwaar meer wegen.

In zijn essay de Divina Commedia (1980) heeft de Argentijnse schrijver Jorge Luis Borges iedereen aangespoord om het meesterwerk van Dante te lezen. ‘Waarom ons het geluk onthouden dat het lezen van de Commedia betekent? Bovendien gaat het niet om moeilijke lectuur.

Moeilijk is wat zich achter de lectuur bevindt: de meningen, de discussies; maar het boek op zich is kristalhelder.’ Van zichzelf heeft Borges in dit verband gezegd dat hij een hedonistische lezer is, en voor zo iemand valt er in de Divina Commedia – zeker voor wie haar in het Italiaans kan lezen – oneindig veel te genieten.

Borges benadert Dante op een onbevangen manier. Met genoegen vertelt hij hoe hij de Divina Commedia in Buenos Aires las tijdens de lange en langzame tramreizen naar en van zijn werk. Geen wonder dat mijn kennismaking met Borges’ opstel mijn drempel tot Dantes meesterwerk drastisch verlaagde: een boek dat je in de tram kon lezen, kon onmogelijk zo gecompliceerd zijn als zijn reputatie liet vrezen. Dat klopte.

Toen ik de Divina Commedia begon te lezen, was ik meteen in de ban van de toon waarin de ik-verteller, die niemand minder dan Dante is, in de eerste zang van de Hel zijn angst uitdrukt en overwint als hij de nacht en het donkere woud achter zich laat en het licht ontwaart:

Zoals een man die, door de zee gespaard,
Zich hijst aan land en onder diepe zuchten
Omziet en naar het dreigend water staart,
Zo bleef mijn geest nog de gevaren duchten,
Terwijl ik omkeek naar de plaats waaraan
Geen sterveling ooit levend kon ontvluchten.

Sinds ik Borges’ onbevangenheid als leidraad nam, sta ik nogal sceptisch tegenover alle zogenaamd secundaire literatuur. Die scepsis is niet verdwenen nadat ik Barbara Reynolds’ pas uit het Engels vertaalde studie Dante. De dichter, de denker, de mens heb gelezen.

Ik moet eerlijk bekennen dat het korte essay van Borges me veel meer aanspreekt en stimuleert dan het lange vertoog van Reynolds. Een groot bezwaar tegen de studie van Reynolds is dat ze alle kanten opgaat, waardoor ze in diffuusheid implodeert.

Wat als een historische biografie lijkt te beginnen, gaat nogal abrupt over in een exegese van de hele Divina Commedia en verzandt in een armzalige epiloog waarin haastig wordt meegedeeld dat Dante in 1321 op 56-jarige leeftijd aan malaria stierf.

Hoe dan ook, er bestaan voldoende uitgaven van de Divina Commedia waarin Dantes meesterwerk verhelderend wordt becommentarieerd, ook in het Nederlands. Ik verwijs hier natuurlijk naar de schitterende rijmvertaling van de Divina Commedia en het bijbehorend commentaar van Ike Cialona en Peter Verstegen, gebundeld in de twee kloeke delen die in 2000 in de prachtige gouden reeks van Athenaeum – Polak & Van Gennep verschenen zijn.

Het is mij niet duidelijk waarom Rob Hartmans, de vertaler van Reynolds’ boek, voor de vertaling van Dantes geciteerde verzen aan een niet-rijmende vertaling de voorkeur gaf. Zijn mening dat een prozavertaling (die van Rob Brouwer) inhoudelijk het best aansluit bij Reynolds’ boek, heeft me niet overtuigd.

Hartmans geeft daarvoor geen argumenten en de feiten zelf pleiten tegen zijn stelling: in de originele Engelse versie heeft Reynolds zelf gekozen voor een rijmvertaling, wat logisch is, aangezien ze in haar boek niet ophoudt te beklemtonen (hoofdstuk 12 en 14) hoe dol Dante was op rijm (dat hij de concatenatio pulcra of ‘de mooie verbinding’ noemde).

Reynolds schrijft dat Dantes rijm ook fungeerde als hulpmiddel voor het geheugen en als beveiliging tegen omissies en veranderingen door kopiisten, maar doorslaggevender is natuurlijk dat het schering-en-inslagpatroon van de terza rima (een uitvinding van Dante) ervoor zorgt dat elk canto als een kostbaar weefsel gaat schitteren.

Reynolds: ‘Het is duidelijk dat hij [Dante] tijdens het schrijven van deze verzen luisterde naar het effect dat ze zouden hebben wanneer ze hardop werden gelezen. Dat is waarom hij variatie aanbrengt in hoogte en toon, nu eens alledaagse spreektaal gebruikt, en op andere momenten een taal hanteert die afschrikwekkend, verfijnd of lyrisch is. Degene die de tekst voorleest, en vermoedelijk was hij dat in eerste instantie zelf, wordt door deze uiteenlopende stijlen uitgedaagd al zijn acteertalenten aan te spreken.’

Het is inderdaad een plezier om Dantes rijmen hardop voor te lezen, want daardoor krijgen we ook een idee van het genot – de koude extase – dat Dante zelf gevoeld moet hebben toen hem al dichtend duidelijk werd dat hij zou kunnen slagen, in het kleine én het grote. Het grote, dat zijn de 99 canto’s (en de proloog) waaruit de Commedia bestaat. Het kleine, dat is Dantes taal, die zich niet alleen naar de emoties plooit, maar die emotie is.

In Dantes taal trillen de lippen (la bocca mi basciò tutto tremante) van de mooie, overspelige Francesca, die tijdens de gezamenlijke lectuur van Lancelot door haar schoonbroer Paolo wordt gekust: ‘En hij die nooit zijn trouw aan mij zal breken,/ Kuste mijn mond toen, [tutto tremante] bevend en belust.’

Dit tafereel is een van de aangrijpendste uit de hele Commedia: omdat ze geen berouw hebben over hun zonde, zijn Paolo en Francesca voor eeuwig verdoemd, maar Dante laat toch uitschijnen dat ze samen in de hel gelukkiger zijn dan van elkaar gescheiden in het paradijs. Het emotionele conflict is zo groot dat we Dante op zijn woord geloven als hij vertelt dat hij in de hel flauwvalt nadat hij daar het hele relaas van Francesca heeft gehoord: E caddi come corpo morto cade (‘En buiten kennis viel ik neer, als dood’).

Reynolds’ Danteboek is cursusmatig. Er valt aan af te lezen dat haar Dante een bewerking is van de colleges die ze aan de universiteit van Cambridge heeft gegeven.

Als we de biografische essentie van Dantes leven willen leren kennen, kunnen we met even veel profijt R.W.B. Lewis’ tamelijk recente Dante Alighieri doornemen, of Frans van Doorens Met Dante door Italië, en, met enige voorzichtigheid natuurlijk, ook Giovanni Boccaccio’s klassieke Het leven van Dante.

Toch zou het niet fair zijn om enkele verdiensten van Reynolds te verzwijgen. Ze is erin geslaagd de lezer een idee te geven van de religieuze, politieke en emotionele eenzaamheid van een denker en dichter die in zijn leven het ene na het andere verloor: eerst Beatrice, de vrouw op wie hij in Florence verliefd werd en die zo jong stierf, daarna Florence zelf, de stad die hem voortgebracht en verbannen had, en daardoor ook zijn gezin, zijn huis en zijn bezit.

Dat verlies zette hij in een unieke krachttoer om in een werk dat in de wereldliteratuur zijn gelijke niet kent.

Piet De Moor

Partner Content