Angèle Manteau alias Willem Elsschot

In dit derde deel gaat Guido Lauwaert na Claus en Teirlinck op zoek naar de aliassen en ghostwriters achter Willem Elsschot.

Is er literair werk van de meester van de Lemméstraat door anderen geschreven? Nee, maar dat hij het alleenrecht heeft op elk verhaal, elk vers is een fabeltje. En hij schreef voor anderen, als hem dat goed uitkwam. En ook hij had net als alle andere auteurs, in België, in Nederland en waar ook ter wereld, raadgevers en eindredacteurs. Om klaarheid te scheppen is het daarom goed even dieper op zijn leven en werk in te gaan.
Leven en werk van Willem Elsschot/Alfons De Ridder gaan in elkaar op. Terecht heeft Vic van de Reijt zijn biografie geconcipieerd vanuit de commerciële hoek. In wezen is het Verzameld Werk, voor het eerst verschenen in 1957 bij P.N. Van Kampen en Zoon N.V. / Amsterdam, een geromantiseerde autobiografie. ‘Villa des Roses’ gaat over de strapatsen van een jongeman in Parijs, logerend in een pension. Het elfde en laatste deel, ‘Het dwaallicht’, gaat over een ouderling die nog eens dolgraag verliefd zou willen worden, en de kans grijpt na een onverwachte ontmoeting met Pakistaanse matrozen, tot blijkt dat de jonge meid niet te vinden is. Na afscheid genomen te hebben van zijn Oosterse vrienden wil hij een laatste poging ondernemen. Maar hij is te moe en vreest de teleurstelling. De voorlaatste alinea weerspiegelt op weergaloze wijze het gezinsleven van de burgerij, en zijn tijd, de negentiende eeuw en de eerste helft van de twintigste. Vanaf de jaren vijftig zou de grote omslag beginnen. ‘Nu vooral niet gaan kniezen en niet mee naar Bombay, niet meer op zoek naar het nestje van Fathma, maar gauw naar huis met mijn krant om weer plaats te nemen in de kring van die waar ik aan gebonden ben en die mij vervelen, onuitsprekelijk.

Christina van der Tak

Dat Elsschot zijn leven in elf cryptische delen heeft beschreven, heeft hij, en de lezer, te danken aan een vrouw. Begin vorige eeuw was Elsschot werkzaam op een Rotterdamse werf. In de pauze vermaakte hij zijn collega’s met waargebeurde verhalen uit zijn Parijse tijd. Hij kon ze zo sappig vertellen dat de vrouwelijke collega hem aanspoorde ze op te schrijven, en er de vorm van een roman aan te geven. Elsschot twijfelde, zoals zijn zoon Walter De Ridder, mij enkele jaren voor zijn dood vertelde. Na de verzekering dat zij het manuscript zou nalezen, is Elsschot toch aan het werk geschoten. De vrouw in kwestie is accuraat te werk gegaan. Elke kromme zin trok zij recht, fatsoeneerde de structuur en vernederlandste het hele verhaal. Het resultaat was verbluffend. Dat heeft ook Elsschot gezien en erkend. De opdracht van het boek luidt: ‘In dankbare opdracht aan / Mej. Anna Christina van der Tak / mijn trouwe vriendin’.

Maar niet alleen voor zijn eerste roman was haar aandeel groot en fundamenteel. Tot en met ‘Lijmen’ [zonder ‘Het been’] was zij zijn eerste eindredacteur. Zijn volgende boek, ‘Kaas’, bracht een omslag. Als dank voor haar immer belangenloze inzet had hij haar in de roman verwerkt. In het dertiende hoofdstuk krijgt de verse kaashandelaar bezoek van zijn oude collega’s. Op aanraden van zijn vrouw had hij zich ziek gemeld. Een briefje van zijn broer die dokter was, maakte zijn afwezigheid rechtsgeldig. Tijdens het drie maanden durende ziekteverlof kon hij zich inwerken. De collega’s hebben een cadeau meegebracht. Ik citeer: ‘Die tric-trac moet dienen om met vrouw en kinderen partijtjes te spelen tot ik genezen ben.’ Einde citaat. De vier ‘mede-correspondenten bij de General-Marine’ waren Tuil, Erfurt, Bartherotte en juffrouw Van der Tak. In een volgende alinea schuift hij haar nogmaals naar voor, mét haar voornaam. Dat behaagde allerminst de juffrouw. Zij verzocht Elsschot om haar naam te schrappen, en toen hij daar niet op inging, zorgde de botsing uiteindelijk voor de split van schrijver en ghostwriter.

Intermezzo met Molière

De bewering, by the way, dat Elsschot in veertien dagen ‘Kaas’ geschreven heeft, berust op een fabeltje door de auteur zelf uit zijn mouw geschud. Aan zijn beroemdste roman, maar niet zijn beste – dat is naar mijn mening ‘Lijmen’ – heeft hij jaren gewerkt. Een sjot onder zijn gat van Jan Greshoff was het startsein om eindelijk de oervorm op papier te zetten. Op dat gebied was hij niet de eerste en enige. Een illustere voorganger van hem was de jonge advocaat Jean-Baptiste Poquelin, nom de plume, Molière. Toen zijn beschermheer, de broer van de koning, voor de zoveelste maal aandrong op een x-aantal voorschotten geleden beloofde stuk, antwoordde hij geïrriteerd, de armen uitspreidend: ‘Monsieur, du calme, la pièce est faite! La dernière chose que je dois faire c’est l’écrire!’

De eer van Gerard Walschap

Back to basics! In de oorlogsjaren heeft Elsschot een novelle van Walschap in het Frans vertaald. ‘Genezing door aspirine’ werd ‘Cure d’aspirine’. De vertaling verscheen, met Elsschot als vertaler achteraan in het boek. Iemand anders heeft echter een nieuwe vertaling gemaakt, want niemand was tevreden over Elsschots aandeel. De naam van de nieuwer vertaler bleef echter geheim. De eer van Elsschot, Walschap, de uitgever en enkele betrokkenen waren belangrijker dan de waarheid. Vic van de Reijt wijdt er in zijn Elsschot-biografie ruime aandacht aan [blz. 291 en 296/297].

Andermans piano

Een sterker geval van auteursbedrog vond enkele jaren later plaats. Hij werkte toen al ruim tien jaar als advertentiecolporteur voor Snoecks. In het nummer van 1953 dat in het najaar van 1952 verscheen, staat een verhaal, ‘De piano’. Prominent onder de titel en de naam van de auteur staat in cursieve letters ‘Aan Willem Elsschot’. Volgens dichter en voormalig Hoofd Letteren van het Ministerie van Cultuur Bert Decorte, is dit verhaal van de hand van Elsschot. Hij begon eraan, maar liet de afwerking over aan Fritz Francken. De naam was het pseudoniem van Frederik Clijmans, hoofd van de Dienst Propaganda van het Antwerps Stadhuis. Elsschot kreeg van de uitgever van Snoecks, mevrouw Batta-Snoeck, gedaan dat enkele verhalen in de Snoecks werden opgenomen. In ruil zorgde Clijmans dat advertenties over de haven en de stad in het jaarboek verschenen.

Elsschot speelt voor Manteau

In Snoecks 51 [verschenen 1950] stond een artikel met linksboven een foto van de steller, Angèle Manteau. De titel luidde ‘EEN UITGEEFSTER AAN HET WOORD – De crisis in het boekbedrijf’. Toen zij het door mij doorgefaxte artikel had gelezen, aarzelde zij geen moment. ‘Dit is het werk van Elsschot.’ – ‘Of hij dan misschien als haar ghostwriter optrad?’ vroeg ik haar aan de telefoon. ‘Nee,’ antwoordde mevrouw Manteau. ‘Ik heb hem daar nooit om verzocht en heb hem ook nooit met een opdracht belast.’ Volgens wijlen Serge Snoeck, de vaste chauffeur en de ‘Texeira de Mattos’ bij ronseltournees in Oost- en West-Vlaanderen, draaide De Ridder/Elsschot er zijn hand niet voor om, om een verhaal of een gedicht te schrijven over een bedrijf of haar bezigheid. Onder een verzonnen naam. Als lokkertje om een advertentie binnen te rijven. En meestal lukte dat. Een uitzondering die de regel bevestigt, was mevrouw Manteau. Hoe meneer De Ridder de ene keer, of meneer Elsschot de andere keer, ook aandrong, nooit is er een advertentie voor haar uitgeverij verschenen in Snoecks.

Guido Lauwaert

Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier

Partner Content