Albert Cossery – De mensen die God vergat

De Egyptenaar Albert Cossery was een buitenbeentje in de Franse literatuur. Zijn aangrijpende debuut is nu beschikbaar in het Nederlands.

Albert Cossery – De mensen die God vergat

Vertaald door Mirjam de Veth

Uitgeverij: Coppens & Franks

Prijs: 23 euro

ISBN: 978-90-711-2780-9

Hij was vierennegentig toen hij twee jaar geleden de geest gaf in een hotelkamer in Parijs. Toen woonde hij welgeteld 63 jaar in hotel Louisiane. Dat had zo zijn redenen: ‘Ik hoef me nergens druk om te maken. Als de kraan lekt, wordt hij gerepareerd.’ En hij voegde eraan toe: ‘Ik heb tenminste de tijd om na te denken in tegenstelling tot talloze westerlingen.’

Zijn vader was erg rijk en Cossery heeft nooit hoeven te werken om te kunnen overleven. Dus vulde hij zijn leven met verheven luieren, en schreef hij nu en dan een boek: ‘Ik kan zes maanden niets schrijven, en denken aan één zin. Noem dat luiheid, ik noem het reflectie.’

In zijn lange leven schreef Cossery slechts zeven romans en een verhalenbundel bij elkaar. Die laatste, zijn debuut uit 1941, verscheen dit jaar in een vertaling van Mirjam de Veth. In De mensen die God vergat wordt luieren tot een soort levenskunst verheven. Nietsdoen op een lucide wijze weliswaar, want, zo stelt Cossery, ‘een luie domkop blijft een domkop’.

De verhalen uit zijn debuut staan bol van woede tegenover de overheid, de bureaucratie en de armoede. Ze worden bevolkt door armoedzaaiers en bedelaars van allerlei slag: van een doodgraver die te arm is om zijn eigen begrafenis te betalen tot een doortrapte postbode die denkt dat hij de verworpenen der aarde een geweten zal schoppen.

De Franse Egyptenaar laat zijn indolente armoedzaaiers met elkaar praten in een soort van levendige spreektaal, maar kiest voor een verzorgde, bloemrijke taal wanneer hij hun overpeinzingen beschrijft. De vadsigheid en het je-m’en-foutisme van zijn antihelden worden getemperd door zachte spot en zwarte humor.

Die zijn inderdaad nodig om alle ellende te overschouwen.
‘Afhankelijk van hun aandrang om te leven noemde men hen bedelaars of dieven.’ Cossery heeft een scherp oog voor de vele gezichten van armoede. Hij ontleedt meedogenloos, maar nooit kwaadaardig. De God uit de titel is een metafoor voor de maatschappij, maar tegelijkertijd lees je dat armoede van de ene generatie op de andere wordt doorgegeven en dat het welhaast onmogelijk is om uit die cirkel te stappen. ‘Omdat ze zo lang geleefd hadden zonder in beweging te komen, waren hun benen slap en hun ogen verblind van duisternis.’

De slaap is ‘het enige werkelijk mooie dat hij kon vinden in deze ellendige wereld’, laat hij een van zijn personages zeggen. Iemand beletten te slapen is zowat het ergste wat hen kan overkomen. Een minnaar wil na het vrijen liefst zo snel mogelijk doorgaan met ‘zijn duizelingwekkende tocht door de slaap’. Cossery presenteert de slaap als een tedere troost voor alle ellende. Oblomow als antidotum voor Zola.

Hier en daar licht ook werkelijk een sprankeltje hoop op in de vorm van voorzichtig ontluikende fantasie. Een aan lagerwal geraakte acteur die droomt van grote omwentelingen, of een intellectueel die een of andere nieuwe bedeltechniek heeft ontdekt. Maar ze raken nergens. Ze hebben geen ambitie. Enkel de slaap lijkt hen te verenigen.

Meer tastbaar lijkt de hoop die verschijnt in een vrouwengedaante. Een meisje in lompen plukt klaver voor het schaap dat haar familie toch niet kan kopen. Dit kleine gebaar ontroert haar vader, maar laat hem ook dromen van een andere wereld. Of de stervende jongedame die zich met haar laatste energie sidderend overgeeft aan haar minnaar. ‘Tegenover de dood stelde zij een lichaam vol begeerte.’

Het zijn kleine dingetjes in een poel van zwartgalligheid en ellende. Maar juist die kleurrijke details maken een wereld van verschil, zo lijkt Cossery te suggereren in de allerlaatste zin van deze aangrijpende verhalenbundel: ‘De ochtend brak aan boven een herboren wijk die het leven niet langer accepteerde zoals het was, maar het wilde beheersen en het gedurfder en mooier wilde maken.’

Bart Van Loo

Partner Content